Popsector doet essay ministerie af als prutswerk

"Als dit prevaleert boven de Raad voor Cultuur, zijn we diep gezonken"

Op het moment dat de Cultuurnota voor 2005-2008 van de drukpers rolt, komt het ministerie van OC&W met een opiniërend essay over de popmuzieksector in Nederland. Diezelfde popmuzieksector haalt haar schouders er echter voor op. Het rapport, dat volgens meerdere mensen leest als een afrekening van een gefrustreerd oud werknemer van het NPI, biedt weinig nieuws en komt te laat om nog invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van de staatssecretaris.

"Als dit prevaleert boven de Raad voor Cultuur, zijn we diep gezonken"

Eind vorige maand was het er dan eindelijk; de publicatie van het essay Is Everybody Happy dat popdoctor Lutgard Mutsaers in opdracht van het ministerie van OC&W schreef. Al tijdens de openingsspeech op Noorderslag 2004 haalde staatssecretaris Medy van der Laan een “binnenkort te verschijnen eigen onderzoek” aan als rechtvaardiging om hard van leer te trekken tegen het Nationaal Popinstituut (NPI). Die moest zich niet onaantastbaar voelen en de door haar opgezette subsidieregeling voor poppodia en bands niet halsstarrig blijven verdedigen. De Raad voor Cultuur oordeelde in haar advies dat de subsidieregeling juist uitgebreid zou moeten worden naar andere sectoren. De staatssecretaris heeft echter al vanaf haar aantreden geroepen dat daar geen sprake van kan zijn: de regeling moet verdwijnen en het geld gaat naar het het nieuwe door het ministerie opgerichte subsidiefonds voor podiumprogrammering en marketing (FPPM). Dit onderzoek, zo leek in januari nog de bedoeling, was haar antwoord op de argumenten van de Raad voor Cultuur. Zes maanden later is het onderzoek bij het verschijnen afgezwakt tot een opiniërend essay over de popmuzieksector van Nederland. Als het aan de staatssecretaris ligt moet het inspireren tot “een vruchtbaar debat over de toekomst van het popmuziekbeleid”. Maar dat is volgens Tom ter Bogt, bijzonder hoogleraar popmuziek aan de Universiteit van Amsterdam, te veel eer: "Dit verhaal lijkt een aanzet voor de discussie over kwaliteit van popmuziek waarbij dat kwaliteitscriterium dan ook weer zwaar zou moeten gelden voor subsidiering van de popsector, maar dit essay geeft daarvoor geen criteria. Mutsaers spreekt zichzelf ook tegen: Zo zegt zij dat het onzinnig zou zijn om algemene kwaliteitsnormen te formuleren, maar kan de popmuziek pas als volwassen kunstvorm behandeld worden na het voeren van een kwaliteitsdiscussie." Verder meent Ter Bogt dat de beoordeling van instituten in de popsector ver beneden peil is. Sommige komen er goed vanaf, zoals Conamus, maar andere worden met de grond gelijk gemaakt, met name het NPI. “Wanneer je Conamus, of het NPI, of andere instituten in de sector beoordeelt, moet je een degelijk effectenonderzoek doen. Daarvan is hier geen sprake. De passages over het NPI lezen als een afrekening van een rancuneuze ex-medewerker. Haar beschrijving van het instituut en zijn directeur is bijna potsierlijk. Maar wat zij schrijft kan wel gevolgen hebben: ambtenaren kunnen dit gebruiken om het NPI deels te ontmantelen en daarmee de popsector te versplinteren. En dat is wel het laatste waarop de sector zit te wachten." Mutsaers was ooit medewerkster van het Nationaal Popinstituut en is daar met slaande deuren vertrokken. Later solliciteerde ze zelf twee keer op de plek voor bijzonder hoogleraar in de popmuziek, die de Universiteit bijna geheel financiert. Twee keer haalde ze de laatste ronde, maar greep net naast de functie die Ter Bogt nu bekleedt. Nu zegt ze over die leerstoel: “Het NPI geeft niet alleen overheidsgeld uit, maar vindt ook opmerkelijk bestemmingen voor geld dat uit de muziekwereld zelf afkomstig is. In 1997 slaagde het NPI erin het eerste en vooralsnog enige parttime bijzonder hoogleraarschap Popmuziek te vestigen aan de Universiteit van Amsterdam, hoewel uitgerekend die universiteit geen traditie had op het gebied van popmuziekonderzoek en –onderwijs.” Het NPI wil zelf inhoudelijk niet ingaan op het rapport. Jaap van Beusekom, als een van de oprichters van het Nationaal Popinsituut het lijdend voorwerp van het essay, stipt ook het verleden van Mutsaers aan als voornaamste onderbouwing van haar oordeel : “Wat moet ik hier nu van zeggen? Als de staatssecretaris een rapport van een ex-medewerker die hier met ruzie is vertrokken laat prevaleren boven het oordeel van de Raad voor Cultuur, dan weet ik het ook niet meer. Ik had niet gedacht dat het niveau zo laag zou zakken. Het is gewoon te treurig om er op te kunnen reageren.” De Vereniging van Nederlandse Poppodia (VNP) stuurde een brief aan de staatssecretaris om zijn bevreemding kenbaar te maken. Directeur Siebe Weide: “Eigenlijk willen we het essay niet meer roem geven dan de beperkte aandacht die het nu heeft gehad. De VNP is vooral zeer verbaasd over het tijdstip waarop het rapport verschijnt. Verder is het ons niet duidelijk met waarover en wie de staatssecretaris nu eigenlijk in discussie wil gaan.” Ook voor Jerney Kaagman van de Stichting Conamus is het essay mosterd na de maaltijd. Haar organisatie wordt in het schrijven van popdoctor Lutgard Mutsaers opgevoerd als “dé instantie bij uitstek voor de Nederlandse populaire muziek en dance als geheel”. Kaagman: “Het is een beetje laat hé. Cees van Leeuwen stipte het al aan. Als we toen aan een discussie waren begonnen, had het nog enige zin. Maar nu zie ik daar het nut niet meer van in. De Raad voor Cultuur heeft haar advies al gedaan, de Cultuurnota is bijna klaar. Wat er over Conamus staat, is redelijk correct. Verder heb ik er niet zoveel over te zeggen op dit moment.” Ook zij stipt de opvallend negatieve toon van Mutsaers aan: “Ik kan het niet bewijzen, maar ik heb het gevoel dat de schrijfster niet door een deur kan met sommige mensen”. De staatssecretaris is op vakantie en daarom zelf niet bereikbaar voor een reactie. Hoewel ze in januari het essay al als stok gebruikte, moest ze vorige week tijdens een informele discussie avond met de popsector achter gesloten deuren erkennen dat ze het zelf nog niet gelezen had.