Titus Andronicus vergeet indruk te maken

Zanger hypnotiseert in Rotown vooral zichzelf

Tekst: Edwin Borst Foto's: Frank van 't Hof ,

Titus Andronicus is sinds haar oprichting een van de vele lievelingetjes van de Amerikaanse blogosphere. De verwachtingen vanavond in Rotown dan ook ietwat hoog gespannen.

Zanger hypnotiseert in Rotown vooral zichzelf

Een bejaarde automobilist die niet doorrijdt, je favoriete voetbalclub die degradeert of elke dag dezelfde pulp op de radio: waar moet de hedendaagse mens heen met zijn frustraties? Patrick Stickles weigerde van zijn hart een moordkuil te maken en begon een band. Niet geheel zonder succes, want Titus Andronicus is sinds haar oprichting een van de vele lievelingetjes van de Amerikaanse blogosphere. Met een bescheiden 8,7 van de muzieksnobs van Pitchfork in de broekzak voor het tweede album 'The Monitor' zijn de verwachtingen vanavond in Rotown dan ook ietwat hoog gespannen.

Let wel, voor zover er mensen aanwezig zijn, want het aantal bezoekers overstijgt de vijftig maar net. Laten we er uit respect voor de dienstdoende band van vanavond maar van uitgaan dat die mensen allemaal komen voor de vijf jonge Amerikanen en niet voor de presentatie van de programmering van het Metropolis Festival.
Titus Andronicus trapt vanavond af met de opener van het tweede album. De manier waarop Stickles de eerste coupletten zingt doet denken aan Bright Eyes, maar dan een Bright Eyes die het echt, echt, nee, echt niet meer ziet zitten. Het gitaarlijntje dat door het nummer tingelt is Los Campesinos, Bruce Springsteen wordt terloops geparafraseerd (cause tramps like us / baby we were born to die) terwijl de samenzang in het laatste deel van het nummer refereert aan Ierse dronkemannenpunk. Genoeg invloeden dus, maar Titus weet het tot een geheel te kneden. Waar de bak herrie op plaat té overdonderend kan zijn, werkt de muziek live beter, met gehoorbescherming in weliswaar.

De band bestaat uit vijf man, waarvan één vrouw. De bassist, drummer en toetsenist annex gitarist zijn redelijk anonieme figuren, terwijl de zanger en gitariste de meeste aandacht opeisen. Die gitariste staat al akkoorden harkend in trance mee te hupsen, terwijl de zanger zijn teksten met zo’n maniakale blik in de ogen de zaal inslingert dat het lijkt alsof de overige drie stiekem zijn psychiatrisch verplegers zijn. Voor verplegers spelen ze best aardig, voor serieuze muzikanten komen ze helaas tekort. Als we daar de geringe variatie in songstructuur bij optellen (kermende zang – refrein – kermende zang – samenzang) blijft er een hoop middelmatigs over en dat rechtvaardigt de internethype helaas niet echt.

Naarmate het optreden vordert komt er letterlijk meer beweging in de band, toch blijft het behelpen in een ongevulde zaal en niemand lijkt het dit vijftal dan ook kwalijk te nemen dat ze na een uur en een kwartier het podium zonder toegift verlaten. Matige zondagavondconcerten, het zou verboden moeten worden.