Het eerste huis waar we binnen mogen treden is gelegen aan het Plantsoen. De ontvangst is ongelofelijk hartelijk, met niet alleen twee goedlachse gastheren die ons een hapje en een drankje aanbieden, maar ook een ware garderobe in de kelder. Het prachtige pand is compleet in ere gehouden, ondanks de vele moderne twisten, organische decoratie en strakke lijnen - een contrast dat net zo goed werkt als de gitzwart geverfde kozijnen tegenover de witte muren en plafonds met ornamenten. Achter het marmeren keukenblok zitten gitarist Martijn van Iterson en trompettist Ruud Breuls, die voor ons het eerste half uur muziek zullen verzorgen. Onze gids Pieter introduceert de twee muzikanten vol lof, waarop zij een verbaasd "Oh?" exclameren.
Het kondigt zich aan als "het meest intieme festival van Nederland" - het Leidse jazzfestival Jazz in de Kamer. Muzikanten, liefhebbers en huiseigenaren slaan de handen ineen om maar liefst vijftien verschillende acts, verdeeld over vijf routes, op donderdag 16 oktober op de meest prachtige locaties in de binnenstad van Leiden te laten spelen. De Leidse route, met Leidse muzikanten, bewijst dat onze sleutelstad een grote speler is in het Nederlandse jazzlandschap. 3voor12 Leiden neemt je mee voor een kijkje achter de sleutelgaten.
Virtuositeit op ventielen
We openen het concert met een nummer van Dave Brubeck, waarbij Breuls een demper in zijn trompet heeft gedaan om een nasaler geluid te creëren dat doet denken aan het bekende geluid van Miles Davis. Van Iterson weet in de begeleiding bijna de suggestie van een walking bass te geven, die soms even moet hinkelen omdat zijn afzakkende bril terug op zijn neus geschoven moet worden. Zelfs in de akkoorden lukt het Van Iterson melodieën te maken op zijn snaren. De trompet vult de ruimte met zijn subtiele gefluister; Breuls weet precies tot waar de muren reiken en overschreeuwt zichzelf nooit.
Het duo gaat verder met hun uitgeklede versie van 'U.M.M.G.' (Upper Manhattan Medical Group), origineel geschreven door Billy Strayhorn en het bekendst in de uitvoering van Duke Ellington's big band. Breuls is voor dit nummer overgestapt naar zijn bugel - het wat zachtere zusje van de trompet. De warme toon die Breuls vaker wordt toegekend komt zo nog meer tot zijn recht, zijn virtuositeit neemt hij ook mee naar deze ventielen. Het derde nummer 'You don't know what love is', eveneens gespeeld met de bugel, is weliswaar geschreven door Gene de Paul, maar wordt vandaag de dag vooral herinnerd in de versie van Chet Baker. Van Iterson en Breuls weten die herinnering levendig te houden, doordat hun spel, net zoals dat van Baker, doorspekt is met melancholie - het is muziek die oude korstjes zachtjes open krabt en nog wat zoutkorrels in de wond strooit. Voor het laatste nummer, dat ter plekke wordt gekozen (want dat is ook jazz), schakelt Breuls weer over op de trompet met demper.
Ode aan de vriendschap
De tweede woning waar we zijn, aan de Herengracht, heeft net als het vorige huis een visgraatvloer en plafondornamenten, maar daar eindigen de overeenkomsten qua interieur. Hier lijken meer elementen te zijn die door mensen vervaardigd zijn: ontelbare boeken en cd's, modern design en kunst. We kijken vanuit de voorkamer uit op de binnentuin, waar een muurgedicht van jazzaficionado Jules Deelder pronkt. In de achterkamer zien we de band, gezeteld tussen dezelfde lampen als voor. Zelf zitten we op een potpourri aan plekken, verschillend van sofa of bierbank tot uitgeklapte tuinstoel.
Gitarist Lou Guldemond, toetsenist Karel Boehlee en bassist Robin Koerts nemen hun plek bij ons in de kamer. Het komende half uur wordt, vertelt onze gids, een ode aan de kracht van muzikale vriendschap. Qua sound nemen we een grote stap voorwaarts in de tijd - waar we net een klassiekere, kleinere vorm van jazz hadden, komen we nu in het land van de fusion en de light jazz. Zo beginnen we met een nummer van George Benson en gaan we erna door met 'My momma told me so' van The Crusaders. Niet alleen het repertoire is moderner, ook de instrumentatie: de toetsen resoneren als dromerige belletjes, de basgitaar is stroperig. Wanneer de gitaar uit diens solofunctie stapt, klinkt het spel bijna als het scratchen van een plaat. Het reeds opgezweepte publiek deint steeds meer met hun hoofden, en door alle tikkende en piepende schoenen krijgen we zelfs bijna gratis percussie bij het optreden.
We blijven in de fusion jazz met nummers van grootheden als Herbie Hancock, Marcus Miller en Donny Hathaway. Koerts' groovy basspel omarmt de funk, mondt uit in slappen, je hoort de snaren rammelen. De dynamiek in het trio is compleet uitgebalanceerd, zoals het een goede vriendschap betaamt: ze vangen elkaar op, geven elkaar de ruimte om te soleren, niemand is de belangrijkste speler. In hun spel hoor je urgentie, af en toe wordt de muzikale druk opgevoerd. De groove blijft echter stabiel - hij zakt niet in, en nog belangrijker, hij versnelt ook niet. Soms voel je je bijna een voyeur, omdat je beseft dat je naar iets heel intiems kijkt.
De heer des huizes vraagt in de gang of ik het gedicht van Jules Deelder op de binnenplaats heb gezien - uiteraard. Samen gaan we ernaar kijken. "Weet je wat nou grappig is," zegt hij, "In deze woonkamer heeft Jules Deelder ook gespeeld, en dat bleek zijn laatste optreden te zijn. En Jan Willem Bruins, de schilder van al die Leidse muurgedichten - dit was het laatste gedicht dat hij geschilderd heeft." Uw recensent wil bij deze zeggen dat het een waar genoegen was dit artikel te schrijven.
Eclectisch achter de poort
Voor het derde en tevens laatste concert van deze avond hoeven we alleen maar de gracht over te steken, waar de voordeur meer aandoet als een poort. "Als u het woord Gods niet misbruikt, mag u verder komen," spreekt de stem vanuit het meest eclectische huis van de drie. Wederom worden we begroet vanuit een marmeren hal. Naast verscheidene posters van jazzconcerten van weleer, wat bijna een studentikoze sfeer geeft, is er van alles te zien: een olieverfschilderij met bonte vogels, een wulpse vrouw in perspex, Afrikaanse beelden en maskers, schilderijen van vergezichten in barokke lijsten, wolken op het plafond. Uit de schouw zijn engelen gebeiteld. Ook deze huisbewoners verzorgen ons goed, al lijken ze verontwaardigd dat de vorige groep te veel zoete koekjes heeft gegeten.
Waar we begonnen met een "oudere stijl" jazz in het modernste huis, worden we nu voorzien in muziek die schuurt aan modernere pop in een huis dat als een improvisatie aandoet. Bij de ramen aan de straatkant, tussen twee grote Afrikaanse beelden, zitten zanger en saxofonist Lo van Gorp en gitarist Patrick, die ook in zijn vijftienkoppige Steely Dan-coverband speelt. Beiden zijn inmiddels van middelbare leeftijd, vertelt Van Gorp; een leeftijd waarbij je zowel achter je kijkt als vooruit. In die geest beginnen ze met twee eigen liedjes, beide geïnspireerd op archetypen van psycholoog Karl Jung: 'The Magician' en 'The Spectator'. "Een goed liedje blijft overeind als je maar met zijn tweeën bent," en gelijk hebben ze: ze weten de complete ruimte te begeesteren met hun spel. Van Gorps saxofoonspel komt overeen met zijn stem in vibrato, dosering en timbre.
Ook in de volgende nummers komt die stem weer mooi naar voren, zoals in de cover van Paul Simons 'Still crazy after all these years', dat overigens een rijker en meer jazzy akkoordenschema heeft dan het deed vermoeden. De versie van Michael Sembello's 'Maniac' is ongelofelijk verrassend, en uiteindelijk ook goed tweestemmig gezongen. "Mooi liedje, toch?" vraagt Van Gorp, waarop een toeschouwer roept: "Nee, mooi uitgevoerd!"
Na nog twee covers, van uiteraard Steely Dan ('Home at last') en Richard Page ('The truth is beautiful'), blijkt het muzikale deel van de avond weer voorbij. Stommelende voeten verlaten langzaamaan het grachtenpand in een tred waaraan je hoort dat men baalt. Gelukkig zijn daar dan toch altijd nog de woorden van de wijlen Deelder: "Jazz was, jazz is, jazz blijft."