De Qbus als jazzcafé blijkt een interessante omtovering
De Qbus is omgetoverd tot een donkere zaal, met bijbehorende tafels en kleine lampen die de sfeer meteen meegeven van een heus jazzcafé. Na een introductie van programmeur Dieneke, start het negental een dissonante introductie voor het eerste nummer op de lijst, ‘Annie Golden’. De introductie gaat over in een ontzettend bewegende groove wanneer de drumpartij zich bij de rest van de band aansluit. Goede harmonieën van de blazers geven na een weliswaar stroef begin met dissonantie, uiteindelijk een coherente draad om te volgen. Het is werkelijk een intrigerend en aangrijpend begin voor de avant-garde free jazz beweging van Tobias Klein. John Dikeman legt met zijn saxofoonsolo een wilde lijn uit, die het publiek joelend beantwoordt. De Amerikaan beheerst zijn instrument overduidelijk erg goed, met veel ruwe noten die de grens van de saxofoon lijken te weerleggen. Tijdens het eerste nummer is jammer genoeg een van de snaren van gitarist Jasper Stadhouders geknapt. Dit verbaast niet, aangezien hij actief meedeed met de rare geluiden, door met zijn plectrum over de snaren te krassen. Gelukkig heeft hij een reservesnaar mee en spant hij tijdens het tweede nummer hem netjes vast, om vervolgens meteen weer de duistere geluiden te maken die lijken alsof ze rechtstreeks uit een horrorfilm komen.
Dissonantie en harmonie als tegenpolen
Een opeenvolgend thema voor de muziek is overduidelijk dissonantie. Noten die per partij gespeeld worden om een groot en afgrijselijk akkoord te creëren dat tegelijkertijd harmonie en dissonantie weergeeft. Een gevoel van onzekerheid en onrust heerst. Het tweede nummer heet ‘Phoenix’, waarschijnlijk omdat de band naar een climax bouwt, zoals een feniks uit de as herrijst. Zuiver is het alleen niet, er wordt ontzettend veel door elkaar gespeeld, wat toch wel redelijk afleidend is voor het oor dat niet gewend is aan het spelen van “Free Jazz”.
Polyritmiek en samenspel tussen de strijkers
Het opmerkelijkste gedeelte van het laatste stuk voor de pauze, is richting het einde. Cello en Altviool spelen een partij die wat weg heeft van Jaws. Drums springen bij op een 5/4 maat als achtergrond. Dit is echt gruwelijk goede polyritmiek, wat na de kakofonie van het begin van ‘Phoenix’ toch weer laat horen dat Spinifex MAXXIMUS weet wat zij aan het doen zijn.
De muziek klinkt als een arthousefilm
De pauze wordt vervolgd met een stuk geschreven door bassist Goncalo Almeida, met duistere noten, een soort soundtrack voor een arthousefilm met donkere thema’s. Tonen die als piepende scharnieren en krakende deuren zich door de zaal bewegen met een golvend ritme. De opbouw van compositie en improvisatie is bijna niet te onderscheiden. Ruimtes in de compositie die feilloos gevuld worden door alle negen muzikanten tegelijkertijd. Het klinkt ongemakkelijk, avontuurlijk, experimenteel, maar vooral interessant.
Een concert van Spinifex bijwonen is absoluut een ervaring
In het laatste stuk laat Tobias Klein even zien waarom hij de leider van de band is. Een luide, snelle en pakkende saxofoonsolo van de leider is in strijd met de rustige omgeving die de rest van de band creëert. Naarmate de achtergrondpartijen complexer worden, is er een opbouw naar de afsluiting van het concert. Het einde van het laatste stuk krijgt een ritme vanuit de drumpartij dat bijna rock genoemd kan worden, maar waar de band soms een idee van coherent ritme meegeeft, wordt het de luisteraar bijna meteen ontnomen. Dit in samenhang met iedereen op het podium die een andere partij speelt, sluit het concert af zoals het begon. Dissonant, met applaus vanuit het publiek.