Het podium wordt overspoeld door een zee van rood licht. In het midden, als een eiland, staat een grote zwarte vleugel. Het concert mag dan wel plaats vinden in de grote zaal, maar er is niet veel publiek aanwezig. Bewust of onbewust, wanneer Jef Neve en Teus Nobel het podium betreden, beide gekleed in grijze pakken, maakt dit de sfeer nog ietsje officieuzer. Al voor ze beginnen met spelen buigen ze allebei naar het publiek.
Ze beginnen met een stuk van Toots Tielemans, de befaamde Belgische componist en mondharmonicaspeler. De pianoklanken die Jef speelt klinken zacht en beeldschoon, alsof je naar een sprookjeswereld wordt gebracht. Je voelt momenten van geluk en hartstocht, maar ook angst. Alsof het verhaal om de haverklap in iets slechts om kan slaan. Teus valt later in, en de musici verhogen het tempo van het stuk. Teus speelt zeer charmant. De ene noot volgt de andere, maar allemaal zijn ze goed hoorbaar. Daarna volgt hun versie, een ode weliswaar, van een track van de Amerikaanse jazztrompettist Freddie Hubbard, genaamd 'Little Sunflower'.
Het is moeilijk te beschrijven hoe het stuk je laat voelen. Toch blijf je op het puntje van je stoel zitten, benieuwd naar hoe het een paar seconden later zal klinken. Op sommige plekken denk je: ''Dit is perfect voor in een detective-film''. Het stuk wordt langzaam maar zeker steeds intenser, en wanneer de trompet binnenkomt word je vrijwel van het puntje van de stoel terug tegen de leuning geblazen. Op het einde, na een forse improvisatie van Teus, geeft Jef hem een goedkeurend knikje.
'Nobel speelt in de Nobel'
Teus pakt de één van de twee microfoons die om hem heen staan, en spreekt het publiek toe. ''Na twintig jaar ploeteren is het eindelijk zover: Nobel speelt in de Nobel'' De mensen moeten lachen. ''Ik denk dat ik na vanavond ga stoppen'' zegt hij, ''want iets hogers kan je niet bereiken''. Achter het volgende stuk, genaamd 'Floating' zit een bijzonder verhaal. Toen Teus en Jef op tour waren in Ethiopië, zag hij een karavaan lopen. Door de hitte die van het zand afkwam ontstond een optische illusie: het leek alsof de kamelen zweefden.
Naarmate Jef en Teus het stuk vaker speelden, kwamen er steeds nieuwe elementen bij, vertelt Teus verder. ''Op den duur werd het meer een klaagzang van de voorste kameel in de stoet, die zeurt over de hitte. De kameel heeft ook een naam gekregen: Bert'', het publiek moet lachen. Teus vertelt verder de tweede kameel in de stoet de eerste gerust stelt, dat het allemaal wel goed komt en het lang niet zo erg is als dat het blijkt. Voor Jef komt dat als een verrassing aan wanneer Teus tegen hem zegt: ''Kijk maar of je daar iets mee kan''.
Jef opent het stuk. Hij steekt zijn arm in de vleugel en slaat handmatig de snaren binnenin het reusachtige instrument aan. Diepe pianonoten rollen door de zaal. Beide klinken onheilspellend, je kan de boze bui in de kameel al aanvoelen. De lange, hoge noten van Teus zijn trompet, komen geleidelijk in, maar zo ook pianonoten wisselend in toon. De ene keer klinkt het mooi en hoopvol, de andere keer weer angstig en duister, alsof de positieve kameel tot de klager door probeert te komen maar genegeerd wordt. De zee van rood licht is inmiddels veranderd in een oase van heldere, witte lampen.