Twee jaar geleden zeiden jullie tegen ons: ‘We mikken op een release in de maand maart (2013).’ Wat ging er mis?
Julien: De wens was inderdaad maart 2013, maar we kwamen er achter dat dit simpelweg niet het juiste moment was. We hadden tot op dat moment nog niet echt iets uitgebracht en dan komt er bij het publiek ineens een heel album koud op het dak vallen. Het leek ons beter ze eerst warm te maken.
Toch ben je bij een band die louter uit academici bestaat dan al gauw geneigd te denken: zij overanalyseren de boel. Ze denken te veel na, wat leidt tot vertraging.
Thijs: Eerlijk is eerlijk: we zijn extreem perfectionistisch. Op een gegeven moment zaten we bij een liedje bij mix nummer 18. En dan belde ik Bowie (bassist, red.) op: ‘Bowie, luister even naar mix nummer 17, 7 en 5. Wat vind je van de snare bij die nummers?’ Ik draaide soms echt bijna door. Want je hoort dan na zoveel luisteren echt níks meer. Letterlijk. Maar misschien is het wel waar, dat we te veel nadenken. Op een gegeven moment hadden we gewoon een deadline nodig. Dat was een beetje het probleem.
Julien: Ik denk dat Freud er iets interessants over had kunnen zeggen, over ons opnameproces. We gingen mierenneuken. Het opnemen op zich ging snel, maar dan gingen we dubben. En dan waren we dus maanden bezig met een snare totdat we door hadden dat die snare eigenlijk loeihard stond. Er was altijd wel iemand die het nog niet goed vond. Wat we nodig hadden was iemand die even zei ‘Get it together! Die shit is klaar.’
Meestal doet een producer dat. Jullie kozen er juist voor daar niet mee samen te werken.
Julien: We wilden geen producer omdat we een beetje het gevoel hebben dat we op een eenzame plek staan in de Nederlandse popwereld. We zijn niet bepaald lo-fi, maar hebben tegelijkertijd ook geen commercieel geluid. We zijn geen slackers, maar er zitten ook weer geen Kings of Leon gitaren in onze muziek. Een producer stuurt je al heel snel een bepaalde kant op. Dat willen we dus absoluut niet.