‘Ik ben een slechte clubber.’ Het is een opmerkelijke bekentenis van Harm Coolen. Het klinkt ontwapenend, bijna alsof hij zich excuseert voor zijn plek in de elektronische muziek. Hoe kan iemand die al meer dan tien jaar de internationale podia bespeelt, zichzelf omschrijven als slechte clubber? Het antwoord zit misschien wel besloten in de titel van hun nieuwe plaat: Chorophobia, angst om te dansen. Niet letterlijk, niet als afkeer van ritme of beweging, maar als de aarzeling die altijd onder hun werk heeft gezeten. Twee nerds die liever priegelen met synths dan dat ze zich verliezen op de vloer.
De eerste stap op de dansvloer, dat is anno 2025 de kern van hun esthetiek. Het verklaart waarom ze op festivals, tegenover een act als Justice met hun glazen kist en dalende lampenhemel, durven te verschijnen met twee discobollen en één laser. En waarom ze, ondanks arena-tours met RÜFÜS DU SOL, nog steeds avonden organiseren voor 150 man in kleine clubs, waar de vloer kraakt en de sfeer pas tegen middernacht ontstaat. ‘Als wij zouden meedoen aan die production war,’ zegt Harm, ‘dan gaan we failliet.’ Dus kiezen ze voor het tegenovergestelde: anti-productie, het huisfeest als ideaal. De meest laagdrempelige dansvloer die er bestaat.
Ze draaien al tien jaar mee op de internationale dansvloeren, maar altijd met een zekere terughoudendheid. Te melodieus voor pure techno, te ingetogen voor de grote drops. Alsof er steeds een rem op zat. Met hun nieuwe plaat Chorophobia gooien Harm Coolen en Merijn Scholte Albers die voorzichtigheid van zich af.
Het huisfeest als startpunt
Dat huisfeest is niet zomaar een metafoor. Het idee voor Chorophobia begon bij een iPhone-foto: een vriend achter een tafel, de avond moet nog beginnen, de playlist is in de maak, één hand op de laptop, één in een zak chips. In die foto zit alles wat Weval wil zijn. Geen strakke dramaturgie, maar een eclectische stapel muziek waarin ABBA net zo goed past als drum-’n-bass. Het werd het uitgangspunt voor de albumcover: een discobal van nog geen twintig euro, online besteld, daarna zelf gefotografeerd. ‘Het voelde bijna te dom om serieus te nemen,’ zegt Merijn Scholte Albers, ‘maar juist daarom werkte het.’
Die logica trekken ze nu dus door naar hun shows. Waar collega’s zich verliezen in scenografie, bouwen Harm en Merijn spanning met minimale middelen. Twee van die goedkope discobollen, een laser, en een set zilveren feestgordijnen van de Action. In hun videoclip reflecteerden die prachtig in de lens, maar op een festivalpodium bleek het een ander verhaal. ‘We hebben het één keer geprobeerd,’ vertelt Harm, ‘en toen meteen afgevoerd. Het zag er gewoon te goedkoop uit.’
Van nee naar ja
Rond dit album is er nog iets veranderd: Weval zei vaker ja. Ja tegen de supporttour van RÜFÜS DU SOL, ondanks de arena’s die normaal buiten hun bereik liggen. Ja tegen hun eerste videoclip, omdat de luchtigere toon eindelijk paste bij hun ideeën. Hun eerste videoclip ooit ja, en dat terwijl Merijn wel de nodige ervaring heeft met video. Hij was als jonge gast lid van het befaamde duo Mastermovies, dat bekend werd met absurde videootjes. En de laatste twee jaar werkte hij aan een heuse speelfilm genaamd Straf, over een muziekdocent op een middelbare school die gepest wordt, het heft in handen probeert te nemen maar daardoor juist verder in de problemen komt.
In die film speelt onder meer Ruben van der Meer, een heuse BN'er. Het verklaart meteen hoe hij ook in de clip van Weval belandde, naast NewKids gezicht Tim Haars. Die videoclip werd opgenomen in een Amsterdamse woonkamer en speelt wederom op een huisfeestje, met Haars als aarzelaar en Van der Meer als overdestreeptrekker. Vrienden en figuranten stonden er al om tien uur ’s ochtends, koffie in de hand, met de opdracht om te dansen. ‘Je voelde de spanning in de kamer,’ zegt Harm. ‘Maar soms werkt dat beter dan wanneer iedereen zogenaamd los moest gaan.’
Dat ene experiment leidde tot meer. Inmiddels organiseren ze regelmatig hun eigen clubnachten, half huisfeest, half concert, van open tot sluit. Zelf geregeld, kleinschalig, maar intens. ‘We vroegen ons af: kunnen we ons eigen werk wel draaien naast al die acts die steeds harder en sneller gaan?,’ zegt Merijn. Het antwoord was verrassend positief. Harm: ‘140 BPM erin gooien en dan melancholische akkoorden eroverheen, dat is toch gewoon zo vet?’ En zo kroop Weval met elk wilde plan verder uit zijn schulp.
Merijn noemt het dj’en ‘nachtgym’: een oefening waarin je jezelf oprekt zonder dat je per se de perfecte clubber hoeft te zijn. Hij drinkt weinig, voelt zich vaak onhandig op de vloer. ‘Maar als de muziek goed is, heb ik helemaal niks nodig,’ zegt Harm. ‘Dan sta ik meteen te springen.’
Het is zeker niet altijd het einddoel bij Weval's liveshows. Hun benadering betekent ook dat de grote ontlading soms juist uitblijft. Merijn noemt het lachend ‘Mr. Drop’: de imaginaire vriend die nooit op tijd komt. Waar andere acts feilloos toewerken naar een climax, laat Weval de spanning vaak doorsudderen. Soms speelt Harm expres lomper, een hi-hat harder inzetten of een baslijn twee octaven hoger gooien, puur om te kijken hoe Merijn reageert. ‘Dan daag ik hem uit,’ zegt hij. Merijn: ‘En dan moet ik wel mee, of ik wil of niet.’ Het publiek ziet geen machine die van tevoren is dichtgetimmerd, maar twee muzikanten die elkaar live opjutten, soms letterlijk, met een handgebaar. Soms schuurt het, soms werkt het briljant.
Wat Chorophobia onderscheidt, is hoe ‘nerdschap’ en menselijkheid samenkomen. Hun gesprekken gaan soms eindeloos de diepte in – Wikipedia-rabbitholes, obscure muziekdetails – maar net zo goed over iets dat iedereen raakt: onze collectieve verslaving aan dopamine. Niet toevallig ook de titel van de meest bouncy track van de plaat, een breakbeatknaller die even naar Skrillex knipoogt, maar toch onmiskenbaar Weval blijft. Het is die dubbelheid die hun muziek drijft: ze kennen de valkuil van de kick, maar willen hem niet afzweren. Geen angst om te dansen, maar een ontdekking dat bewegen vaak begint met een aarzelende stap.