Hij wachtte tot boven zijn dertigste om te debuteren, maar in de twintig jaar die volgden is Baxter Dury uitgegroeid tot een cultartiest met een trouwe following. Hij maakt praat-zang in maatpak die niets met de postpunk-golf te maken heeft, en voor zijn nieuwe album dook hij de koffer in met succesproducer Paul Epworth.

Wat weet Baxter Dury over ontbijten in de Berghain? Is hij een midlife raver geworden sinds zijn samenwerking met Fred Again..? Wil hij ons meenemen achter de muren van de onneembare techno-vesting in Berlijn? Het mysterieuze Sodom en Gomorra waar mensenlichamen over de dansvloer krioelen en waar de nacht drie dagen aanhoudt? Wat blijkt? Hij is er nooit geweest. Maar dat weerhoudt hem er niet van de club als beeld te gebruiken in het liedje Hapsburg, waarin hij de maatschappij waarin hij rondloopt vergelijkt met het decadente Weense hof van de 19e eeuw.

‘Het kwam uit de donkerste hoekjes van mijn verbeelding,’ zegt hij. ‘Ik stelde me een halfnaakte Poetin-achtige figuur voor, druipend van bloed en urine, die restjes vlees zat te eten. Mijn verbeelding is erger dan de werkelijkheid. Berghain is waarschijnlijk juist heel leuk.’

Waar hij wél zelf geweest is: All Bar One, een franchise pubketen in Engeland. Dat is de plek die hem inspireerde tot de titel van zijn nieuwe plaat Allbarone. Een knipoog naar een banale keten die overal in het land exact hetzelfde interieur heeft. ‘Ik ben er maar één keer geweest,’ vertelt hij droog. ‘Het was miserabel en het begon te regenen. Ik ben nooit teruggegaan. Maar ik moest een plaat snel maken, dus ik greep alles wat ik kon vinden. Soms zijn dat dingen die totaal onopvallend lijken. Je dramatiseert wat er vlak voor je neus ligt.’

Dury spreekt de naam uit als Alberoni, alsof het een Italiaanse grand café betreft. ‘Het klinkt mooier. Daar zit de grap: het contrast tussen een sjieke naam en de banale realiteit. Het is geen grote grap, niet eens een heel goede, maar dat is het idee.’ Het typeert zijn manier van schrijven: een klein, bijna sneu rendez-vous in een ketenbar wordt in zijn handen een dramatisch en absurdistisch lied. Hij zoekt het niet in de glamour, maar in het omkeren van het gewone.

 

Hitproducer Paul Epworth

Allbarone werd geschreven en opgenomen in korte tijd, onder druk van de tourcyclus. ‘Als je anderhalf jaar op tour bent, heb je misschien een half jaar over om een plaat te maken. Daarna ga je meteen weer de studio uit, terug de tourbus in. Op mijn niveau is dat belangrijk, dus veel tijd om na te denken heb je niet.’ Maar dat is misschien ook een zegen. ‘Hoe ouder je wordt, hoe gevaarlijker het is om er te veel over na te denken. Je loopt het risico te ontdekken dat je eigenlijk waardeloos bent. Voor iemand als ik is het beter om door te gaan, niet te veel te analyseren.’

‘Iemand als ik’, wat bedoelt hij daarmee? Even raakt hij in de war. Hij lacht nerveus. ‘Nu maak je me onzeker,’ zegt hij. Uiteindelijk formuleert hij het als een kwestie van grip: inspiratie is een kwetsbare toestand, die je alleen in stand houdt door te blijven bewegen. ‘Als je te lang stilzit, word je te theoretisch. Terwijl muziek draait om impulsen.’

Voor dit album werkte Dury samen met Paul Epworth, de superproducer achter Adele’s wereldhit Rolling in the Deep. Maar minstens zo relevant: hij stond in de jaren nul aan de wieg van de britpop-revival, met spitse, ritmische platen van Bloc Party en The Futureheads. ‘We kwamen elkaar tegen op Glastonbury en besloten samen te werken,’ vertelt Dury. ‘Mensen zeggen dat soort dingen wel vaker op festivals, in een staat van opwinding, maar dit keer gebeurde het echt. We hadden niet veel tijd, dus we doken gewoon de studio in. Falafels eten, wat praten, en dan maar proberen. Soms werkt dat, soms niet. Dit keer werkte het.’

Epworth legde de demo’s waar Baxter mee aankwam terzijde. ‘Hij luisterde er niet eens naar. Hij moest zelf geprikkeld worden. Dat klinkt arrogant, maar eigenlijk is het logisch: hij wil echt betrokken zijn. Het werkte, want we hebben alles helemaal opnieuw gemaakt.’

Sinds zijn samenwerking met Fred Again.. wordt Dury vaker in verband gebracht met de dansvloer. Zijn nieuwe plaat is opvallend dansbaar, met uptempo ritmes en stuwende grooves. Toch wil hij niet ineens een raver genoemd worden. ‘Ik heb die explosie van dance in de jaren negentig wel meegemaakt, maar ik vond het eigenlijk niks. Geen pillen in een veld, geen eindeloze trance. Ik waardeer die muziek nu meer dan toen, maar ik ben nooit een raver geweest.’

Zijn samenwerking met Fred Again.. kwam toevallig tot stand. ‘Hij had gehoord van mijn nummer Miami. Die gasten uit die scene vonden dat nummer interessant, en hij wilde daar iets mee doen. Ik wist weinig van dance, maar door hem leerde ik er meer over. En ik merkte dat ik het leuker vond dan ik dacht.’

 

Praatzang maar geen postpunk

Een terugkerend element in Dury’s muziek zijn de vrouwelijke stemmen die zijn praatzang omringen, als een koor dat commentaar geeft. ‘Ik wil niet te veel van mijn eigen stem horen. Ik vind die Britse indie met pratende mannen soms vermoeiend. Dus ik probeer de luisteraar te ontlasten. Maar ik bepaal nog steeds precies wat er gezongen wordt. Het is eigenlijk een verlengstuk van mijn eigen stem.’ Daarmee zet hij zich ook af tegen de golf van praatpostpunkbands die de Britse indie de laatste jaren domineert. ‘Ik waardeer ze allemaal, maar ik voel me er totaal niet mee verbonden. Hopelijk klink ik anders. Hun muziek gaat vaak over hetzelfde, op dezelfde toon. Bij mij gaat het meer over romantiek, over levensobservaties. Het is een vergissing om mij in die categorie te zetten.’

Daarbij speelt ook zijn familiegeschiedenis een rol. Vader Ian Dury was met zijn band The Blockheads juist in die oertijd van de postpunk actief, eind jaren zeventig en in de jaren tachtig. ‘Mijn vader was een soort voortrekker van dat genre, hij heeft er veel van uitgevonden. Maar ik kan gewoon niet zingen, dus praten ligt voor de hand. Maar wat ik doe voelt toch anders. Live is praten expressiever voor mij, en ik wil niet klinken alsof ik een herhaling van die bands ben.’

Veel van zijn teksten balanceren tussen feit en fictie. Hotelkamers, modellen, anonieme ontmoetingen: in zijn songs lijken ze een doorlopend decor. ‘Het is relatief fictief,’ legt hij uit. ‘Als je precies opschrijft wat er echt gebeurt, is dat te saai. Liedjes moeten een soort roman zijn: een beetje waar, een beetje verzonnen. Mijn echte leven is vaak heel saai. Turbo saai.’ Of hij zichzelf dichter, zanger of performer noemt, laat hij in het midden. ‘Ik denk vooral songwriter. Poëzie is soms te rijk voor muziek. Als je te veel nadruk legt op de woorden, verdrinken ze de muziek. Ik probeer verhalen te maken die passen in een lied.’

In het gesprek is Dury afwisselend ontwapenend open en op zijn hoede. Over relaties houdt hij zich op de vlakte (‘we hebben een langere Zoom-sessie nodig om dat allemaal te bespreken’). Over zijn zoon, inmiddels volwassen, praat hij wel: ‘Hij is heel onafhankelijk en denkt zelf. Zijn generatie is totaal anders opgegroeid dan de mijne. Veel empathischer, veel bewuster. Dat vind ik prachtig, maar je moet wel oppassen dat je het begrijpt.’

Dan komt ‘The Other Me’ ter sprake, een fascinerend liedje waarin hij zijn ‘andere ik’ bezingt, de donkere kanten van zijn persoonlijkheid. Een sinister alter ego dat haaks staat op zijn charmante podiumpersoonlijkheid, met zijn drie dagen baardje en zijn stijlvolle pakken. ‘Het is een kwetsbaar nummer. Het gaat over de twee versies van jezelf die ongemakkelijk naast elkaar bestaan. Ik kan heel ontspannen en charmant zijn, maar ook gespannen en uptight. Afhankelijk van hoe ik geprikkeld word. Naarmate je ouder wordt moet je leren dat te controleren. Anders groei je niet.’