Eigenlijk is het natuurlijk godgeklaagd dat Theo Wesselo, samen met Maxim Hartman ooit het meesterbrein achter het vermaarde opvoedkundige programma Rembo&Rembo, dat een hele generatie heeft grootgebracht in een veilige sfeer van stugge onaangepastheid, nu al na een luttele tien jaar een punt zet achter zijn meer muzikaal getinte vervolgproject voor jong- en oudvolwassenen, Hausmagger. Aan de andere kant heeft hij zijn lichaam en geest ondertussen waarschijnlijk zo grondig uitgewoond dat het ook niet helemaal redelijk is om te verwachten dat hij hier nog tot Sint-Juttemis mee doorgaat. Gelukkig heeft hij zich ruimhartig bereid getoond zich nog één keer voor ons op te offeren, maar hierna is het echt de bedoeling dat we eindelijk begrepen hebben hoe we volledig zelfstandig als volwaardige loser door het leven kunnen gaan.

Alvorens Theo met zijn oude, meer muzikaal begaafde kompaan Ed en de rest van de band de spreekwoordelijke planken betreedt, hebben De Stekkers de ondankbare taak de op deze vrijdagavond vrijwel niet vooruit te branden Hall wat op te warmen. Nou ja, dat is niet volledig waar, want de band, die als het de verslaggever goed bijstaat uit Heusden komt (niet het pittoreske vestingstadje, maar het troosteloze boerengat in de buurt van Asten, waar één of andere aristocraat in de zeventiende eeuw nog hele hordes ‘heksen’ heeft verbrand om er met hun poet vandoor te kunnen gaan) heeft vermoedelijk enkele fans uit de streek meegenomen; hoe het ook zij, voor het podium staan enige enthousiastelingen die zich wel van dermate wilde danspasjes bedienen, dat het niet helemaal mag verbazen dat zich daar verder niemand meer tussen durft te wagen.

De ‘vuige organtronic garagepunk’ ademt een retrorurale sfeer en kent hier en daar wat surfaccenten, die ook muzikaal goed aansluiten bij de hoofdact, wat al helemaal gezegd kan worden van de komieke uitstraling, die echter meer te danken heeft aan uitdossing en podiumpresentatie dan aan de gevatte teksten waar Hausmagger in belangrijke mate op drijft. De fotograaf van dienst staat erop dat wordt vermeld dat het karakteristieke orgel een doorslaggevende bijdrage levert aan de inkleuring van het totaalgeluid, en dat is ook zo, dus bij dezen. In elk geval staat buiten kijf dat het heel goed zuipen is bij de ruige klanken van De Stekkers, wat ze een geknipt voorprogramma maakt voor de show van Theo Wesselo, die immers ook niet vies is van een drankje (tenminste, als hij zijn onzalige afkickpogingen definitief achter zich heeft gelaten, wat waarschijnlijk beter voor hem is).

Nu hebben we ongemerkt Hausmagger zo ongeveer geïdentificeerd met Wesselo, en dat is eigenlijk niet helemaal fair, want hij heeft een hele groep muzikanten achter zich waarvan met name de gitarist Ed Sewerratti (die sowieso tekent voor veel, zo niet alle composities) met zijn bij vlagen lyrische spel een speciale vermelding verdient (al merkt Theo ergens in een interview op “iedereen haat gitaristen, ook het publiek”). Desalniettemin stroomt de zaal natuurlijk vol voor het oude VPRO-jeugdtelevisie-icoon, waarvan de pedagogische vingerwijzingen van de Familie Magdat en vele andere legendarische televisie-ogenblikken menig bezoeker in het geheugen gegrift zullen staan.

Precies daarom is het wel jammer dat het geluid zo zacht staat afgesteld dat vele poëtische parels die onze jeugdheld op ons afvuurt verloren gaan in het gedruis en rumoer van de zaal. Wesselo neemt zijn taak als entertainer serieus, weet dat vele aanwezigen een week niets te vreten hebben gehad vanwege de tien euro die ze voor een kaartje hebben moeten neertellen, en verzoekt dus herhaaldelijk om het volume op te schalen, maar tevergeefs, waarschijnlijk vanwege dat humorloze gezeik over gehoorschade en omgevingsoverlast en dergelijke. Nu goed, de pret drukt het uiteindelijk niet, ook al omdat veel van de teksten de trouwe fanschare allang bekend zijn, en Nederlandse liedklassiekers als ‘Borderlijngrieten’, ‘Je loopt als een homo (fijne vent)’ en ‘Man in de metro’ komen sowieso nog goed tot hun recht.

Wesselo doet zich graag voor als een ongevoelige hork, maar zijn liefde voor schlagers en lange strandwandelingen laat hem kennen als een heimelijke romanticus, wiens eindeloze zoektocht naar liefdesgeluk helaas wordt doorkruist door oncontroleerbare stemmingswisselingen en de zich steeds weer opdringende gedachte ‘dat het eigenlijk allemaal geen reet uitmaakt’. Zoals zo vaak is zijn gebrek aan succes op dit vlak echter een aanwinst voor de kunst, want als hij reeds vroeg in zijn leven zijn Grote Liefde was tegengekomen zat hij tegen deze tijd natuurlijk allang seniel kwijlend op de bank naar een of ander dierenprogramma te kijken, terwijl hij nu voor een bijna uitzinnig publiek zijn dichterlijk gemoed de vrije loop mag laten, wat zozeer in goede aarde valt dat zijn gehoor na afloop van de reguliere set wanhopig brult om meer.

Het einde van de avond is enigszins in (alcohol)nevelen gehuld, dus hoe er nu precies is afgesloten valt niet meer uit het geheugen terug te roepen, maar de crux en boodschap van het geheel staat ons nog wel bij, en dat is dat je gewoon lekker je asociale zelf moet zijn, een leefwijze die helaas steeds moeilijker wordt, omdat heel veel mensen hinderlijk met hun tenen onder je voetzolen gaan staan en dan beginnen te gillen dat je ze bedreigd en geslagen hebt, wat helemaal niet waar is, want je hebt ze juist een compliment en een knuffel gegeven, maar ze begrijpen je expres verkeerd, omdat het een stel secreten is. Voor velen is Wesselo, met zijn innemende, warme psychopatenblik, in de loop der jaren uitgegroeid tot een soort vaderfiguur, en het is dus maar al te begrijpelijk dat vele bezoekers in tranen uitbarsten als de lichten uiteindelijk weer aangaan en de zaal begint leeg te lopen.

Maar op zo’n noot kunnen we dit wijdlopige verslag, deze nodeloze, grondeloze, schier betekenisloze woordendiarree natuurlijk niet eindigen. Zijn wij immers niet de nazaten van mammoetendoders, zoals ons recent weer eens door een bekende politicus voor werd gehouden? Moeten wij onze illustere voorvaderen beschamen met ons gebrek aan levensmoed, zodat zij zich moeten omdraaien in hun toch al erg nauwe diepvriesgrafje? Niets van dat alles. “Een echte loser ‘loset’ zijn hele leven”, zo leert Wesselo ons, en als we zo eens om ons heen kijken, kunnen we niet anders dan concluderen dat zeer velen onder ons zich deze woorden ter harte hebben genomen. Moedig voorwaarts dus, altijd weer op weg naar nieuwe, verrassende mislukkingen, om ons bestaan uiteindelijk te bekronen met de dood, het grootst mogelijke échec. Ook zonder de bezielende aanwezigheid van Hausmagger moet ons dat kunnen lukken.