Americana-experimentalisme, een hartaanval en boos gegrom

Een verslag van TakeRoot 2015

Tekst: Jesse Havinga Foto's: Harold Zijp ,

Als je De Oosterpoort binnenloopt op het moment dat het TakeRoot-festival bijna begint, is er een vraag die je steeds hoort terugkeren: “En, heb je de muziek een beetje bestudeerd?” Dat is inderdaad geen overbodige luxe, want elk jaar staat het festival weer propvol met interessante en prachtige muziek en is de grootste uitdaging om daar zo min mogelijk van te missen. Ook dit jaar, waar bands vooral tot headliner benoemd zijn omdat er toch íémand groot op de posters moet, is er weer een line-up waar je als americana-liefhebber behoorlijk warm van wordt. Er zijn genoeg vertrouwde mannen en vrouwen met gitaren, maar ook kleinere en experimentelere acts krijgen hier in Groningen een publiek dat ze zonder meer verdienen. De klok slaat vier uur en we beginnen aan een avondje Austin, Texas.

Waar in het verleden de eerste concerten van de dag nog wel eens wat minder bezocht werden, zijn de binnenzaal en de kleine zaal nu al vanaf het begin vol. Gitaarfolk in beide: Otis Gibbs en Danny Schmidt. Otis Gibbs is dé verpersoonlijking van het ietwat oneerlijke imago van TakeRoot: grote baard, cowboyhoed, simpele gitaarliedjes over het leven in een kleine stad. Hij leidt elk nummer in met een geweldige anekdote en ook de nummers zelf zitten vol met humor. Gibbs' muziek is niks wereldschokkends, maar door alle verhalen is het allemaal wel erg vermakelijk. De ambitie van Danny Schmidt ligt ergens anders. Hij wordt begeleidt door zijn vrouw Carrie Elkin (en later op de avond begeleidt hij haar, als zij optreedt in de binnenzaal). Schmidts teksten zijn poëtischer dan die van Gibbs, zijn gitaargetokkel subtieler en zijn thema's universeler. Zijn liedjes zijn als parabels en zijn bijzondere, wankele stem voert je mee naar fictieve middeleeuwse werelden.

Ondertussen staan de vier leden van indieband Houndstooth hun gitaargedreven muziek de praatzaal in te blazen (over planningsproblemen gesproken – kon je maar twee keer naar TakeRoot om alles helemaal te horen). Er wordt altijd veel gepraat in de foyer, maar Houndstooth blijft goed overeind met muziek die doet denken aan Posse en Real Estate. Vooral de langere nummers met heerlijke gitaarsolo's maken indruk. Geen tijd om na te genieten; in de grote zaal beginnen Villagers hun fluistermuziek te spelen. Het geluid is perfect, de arrangementen verfijnd en de zang (vooral de tweede stem) kraakhelder. Geraffineerd - dat is het - met contrabas, harp en kwastjes op de drum. Velen zijn onder de indruk, al lopen er ook mensen weg voor wie het misschien allemaal net iets té keurig en lievig is. Of ze willen naar de basement, waar de Canadese Basia Bulat met haar autoharp en enorm vocaal bereik dromerige folkpop speelt.

Het ruigere werk komt daarna in de kleine zaal, van Ryley Walker. In de intro wordt verteld dat Walker eindelijk zijn eigen sound heeft gevonden, maar als hij begint te spelen is het duidelijk dat Tim Buckley en Bert Jansch grote inspiratiebronnen zijn. Niks mis mee – traditie is sowieso altijd sterk aanwezig bij TakeRoot. Walker en zijn band spelen zo geweldig goed. Opzwepende, folk-achtige rammelrock met een vrij dronken maar toch nog heel fijn zingende zanger. De lange, ingenieuze instrumentale stukken worden afgewisseld met loom gezongen coupletten en af en toe – na een flinke slok wijn – idiote uithalen. Ryley Walker is zeker één van de hoogtepunten.

Meteen daarna volgt een dieptepunt. David Corley zakt vlak voor het eind van zijn optreden ineen en moet met een ambulance naar de intensive care worden gebracht. Het festival gaat wel gewoon door. Terwijl uit de grote zaal de grootse West-Coast-sound van Dawes galmt, staat in de basement de zanger van The Gories. Danny Kroha heet hij, en hoewel velen hem dus zullen kennen van vuige rock speelt hij hier vooroorlogse traditionals à la Frank Fairfield, die op een eerdere editie van TakeRoot stond. Kroha speelt geweldig gitaar en zijn stem is voor deze liedjes al net zo geschikt. Wellicht ziet Kroha dit meer als een soort grappig zijprojectje, want hij lijkt enigszins overweldigd door het enthousiasme van het publiek. 

Dan de muzikale implosie van Mark Kozelek. Wie bekend is met deze man weet dat hij onderhand een reputatie heeft opgebouwd als een narcistische zuurpruim. Hij is al z'n hele leven gefrustreerd over het “middle aged, tennis shoe wearing” publiek dat hij aantrekt en heeft na een paar incidenten klaarblijkelijk besloten dat pure minachting voor zijn luisteraars een leuke act is. Prima - zo te horen vindt een deel van het publiek het nog grappig ook. Maar wanneer hij vervolgens als een soort boze dictator performance poetry in de microfoon begint te schreeuwen (de oorspronkelijke nummers zijn onherkenbaar) en het wegvluchtende publiek vervolgens naschreeuwt dat ze blijkbaar “bang zijn voor experimentalisme”, tja, dan wordt het allemaal vooral heel erg zielig. De banale stream-of-consciousness-teksten gecombineerd met het grommende geschreeuw zijn dan misschien experimenteel maar niet elk experiment is het waard om gedaan te worden. Tegen het einde van het optreden maakt Kozelek het nog weer een beetje goed, met een prachtige uitvoering van I Can't Live Without My Mother's Love.

Voor het betere grommen kan je beter naar de foyer, waar The Crooked Brothers hun soulvolle, bluesy Tom Waits-mix laten horen. Alle drie de broers kunnen fenomenaal zingen, maar het intense gegrom van de bebaarde banjospeler steelt de show. Wie ook een fenomenale stem heeft, is Tamara Lindeman, die onder de naam The Weather Station in de basement staat. Haar meanderende, sprookjesachtige folk is vooral bijzonder vanwege haar volle stemgeluid. Om de zoveel tijd hoor je ergens in het publiek wel een vergelijking met Joni Mitchell, en die vergelijking is elke keer terecht.

De beste zangeres staat echter in de kleine zaal, als we de aankondiging van Jan Donkers mogen geloven. Patty Griffin speelt swingende gospel, soul en country met die karakteristieke southern twang in haar stem. De zaal zit hier voornamelijk vol met het oudere deel van de TakeRoot-gangers, want het jongere deel is ondertussen naar My Morning Jacket gegaan. De band van frontman Jim James, die zeker The Dude moet spelen in een eventuele opvolger van The Big Lebowski, speelt een heel solide set. Waar James op cd altijd veraf klinkt door de enorme galm, is hij live wat dichterbij. Met zichtbaar plezier speelt de band hun feel-good-rock, maar echt speciaal wordt het niet. De vloek op de headliner, we kennen er meer voorbeelden van op TakeRoot.  

De hele dag is het bij elk concert dringen bij de ingang geweest. Bij het laatste concert in de kleine zaal van Andy Shauf is het echter een stuk rustiger. Hij is jong en verlegen, maar speelt heel volwassen muziek. Extreem ingetogen, zodat iedereen in de zaal echt heel stil moet zijn om de muziek tot z'n recht te laten komen. De verlegen praatjes tussen de liedjes door verraden de zenuwen van Shauf, maar die zijn nergens voor nodig. Het overgebleven publiek eet uit z'n hand.

Als om middernacht ook The Delines hun laatste late-night-blues hebben gezongen, loopt iedereen richting de foyer voor Con Brio. Het bezeten optreden van dit soul/r&b-collectief is verslavend. Zonder enige terughoudendheid doet de zanger zijn beste James Brown-imitaties – inclusief dansjes. Shirts gaan uit, de saxofoon gaat los en iedereen in de zaal kan niet anders dan meedansen. Een verrassend slot, ook omdat Con Brio de definitie van americana wel erg oprekt. Maar ook daarvoor kom je uiteindelijk naar TakeRoot natuurlijk: nieuwe muziek ontdekken. Wat vooraf je favoriet is, blijkt achteraf overschaduwd door een van de vele ontdekkingen die je tijdens het festival doet.