Rudy Lentze (71) was decennialang een goed bewaard geheim: een Groningse gitarist, geprezen door de beste gitaristen van het land, zoals Jan Akkerman, René van Barneveld en Anton Goudsmit, maar onbekend bij het grote publiek. Zijn reis door het leven en de muziek, vol ups en downs, staat centraal in Boy from the Dessa, een documentaire die op 27 september in première ging in het Forum en op 4 en 5 oktober opnieuw wordt getoond tijdens de Groninger Filmdagen in Camera.

Muziek als levensader

Tijdens een periode van aanzienlijke instabiliteit in Indonesië werd Rudy in 1954 geboren in Bandung, als zoon van een Indo vader en een Soendanese moeder. Kort daarna emigreerde zijn familie naar Nederland en groeide hij op in Enschede. In 1972 verhuisde Rudy naar Groningen, waar hij Nederlands en Duits zou studeren. In plaats daarvan besteedde hij zijn eerste studiebeurs aan een elektrische slidegitaar, een aankoop die stilletjes de koers van de rest van zijn leven zou bepalen.

In de daaropvolgende decennia transformeerde hij in een uniek talent dat door zijn collega's werd bewonderd vanwege zijn authenticiteit. In de woorden van Jan Akkerman zelf: “hij is even goed als Ry Cooder.” Hij speelde in gerenommeerde lokale bands als Plant en AA & The Doctors, en bouwde een diverse solo-discografie op. "Ik profileer mezelf niet als meestergitarist, ik blaas mezelf niet graag op. Maar het is een eer, wat men over mij zegt, dat streelt natuurlijk mijn ego", zegt Rudy.

Hij botste weliswaar tegen de grenzen van de bekendheid aan, maar toch ontging de roem hem. En dan is daar de documentairereeks Boy from the Dessa: een zesdelig, 125 minuten durend passieproject van regisseurs Arno Cupédo en Teade Jagersma, en journalist Peter van der Heide, dat al zes jaar in de maak is en het leven van Rudy beschrijft. De film volgt deze muzikale reis, maar onthult ook het turbulente verhaal erachter: een ontwrichte immigrantenfamilie, depressies, en zelfdestructieve gewoonten zoals drugs- en alcoholmisbruik – met muziek als zijn constante levensader.

Het gezin Lentze rond 1958/1959. Met v.l.n.r. Mini Wati (roepnaam Mientje), Lisa Dolores, Anton David Johan, Annah, Rudolf (Rudy) en Alfred Adolf Christiaan.

Eindeloze speurtochten

“Het begon met de muziek, dat moesten we goed vastleggen,” zegt Arno. Ze waren vooral nieuwsgierig naar Rudy's rol in het Groninger Springtij – de bloeiperiode van de Groningse popmuziek eind jaren 70 en begin jaren 80 – maar naarmate de interviews vorderden, ontstond er een nog rijker beeld. “Toen zagen we een hele mooie gelaagdheid. Je had die muzikale geschiedenis én die geschiedenis van Nederlands-Indië.”

Om dat allemaal op het scherm samen te brengen, gingen ze op eindeloze speurtochten door verschillende fysieke en online archieven, waarbij ze beeldmateriaal en opnames uit de Groninger Archieven en een uitgebreide collectie oude documenten die Rudy's vader had achtergelaten doorzochten. Verder zegt Arno “wij bellen en mailen natuurlijk ook allerlei mensen uit de muziekwereld van ‘heb je nog wat?’ Dan ben je daar uiteindelijk jaren mee bezig. Het is echt hard werken.” Stop-motion animaties gemaakt door Arno en zijn zus met behulp van papierknipsels werden ook gebruikt om de gaten op te vullen.

“Wij zijn ook een soort do-it-yourself project”, zegt Teade. Het duo filmde, regisseerde en monteerde de documentaire zelf, waarbij ze de uiteindelijke zes afleveringen met nauwelijks budget in elkaar zetten. Ze verdeelden hun werkweken in tweeën: de ene helft om aan hun film te werken, de andere helft om als freelancer te werken om brood op de plank te hebben. “Natuurlijk is het hartstikke mooi als je dit kan maken en er gewoon je huur en boodschappen van kan betalen. Maar op een gegeven moment blijkt dat dat niet kan en spreek je samen af: we gaan het toch doen.”

“Ik ben toch geen verzetsstrijder.”

Rudy’s carrière kenmerkt zich door dezelfde ‘go-your-own-way’-mentaliteit als de documentaire: laag budget, hoog doorzettingsvermogen en altijd gevoed door liefde voor het vak. Gedurende zijn hele leven heeft hij altijd zijn eigen weg ingeslagen en zelden compromissen gesloten bij het nastreven van commercieel succes. “Dat vind ik heel gek, die ambitie om beroemd te worden. Je wilt toch in de eerste plaats iets uit liefde doen,” betoogt Rudy. Zonder brede populariteit en de steun van een groot label moest hij de opname en distributie van zijn soloalbums zelf financieren.

“Ik ben niet zo publiciteitsgeil en ik hou mijn wereldje eigenlijk een beetje klein. Dat heb ik van huis uit meegekregen. ‘Niet opvallen,’ zei mijn vader altijd.” Rudy was al eerder gevraagd om als hoofdpersoon in documentaires te figureren, maar zei altijd nee om “onzichtbaar te zijn, maar ook vanwege die ijdelheid: ik ben toch geen verzetsstrijder.” En toch kon hij Arno en Teade gewoonweg niet weigeren: “het druipt er toch vanaf dat het met heel veel liefde gedaan is.”

“We zitten heel makkelijk in die waan van als het succes heeft, als iedereen jou kent, dan is dat geweldig. Soms is het fijn om daar tegenaan te schoppen,” zegt Rudy's goede vriend Peter van der Heide. De journalist deed de interviews voor de documentaire, die begon als een spin-off van een boek dat hij over Rudy aan het schrijven was, maar sindsdien zijn plaats heeft ingenomen. Voor hem is Boy from the Dessa dan ook een herinnering dat verhalen over “diegene die niet wereldberoemd in Nederland zijn” net zo belangrijk zijn om te vertellen.

Open gesprekken

“Met zo’n camera erbij is best intimiderend. Een onnatuurlijke situatie. Er zijn mensen die één zijn met de camera. Dat heb ik dus niet. Ik ben geen Madonna. Of Beyoncé,” zegt Rudy. Maar Peters vertrouwde aanwezigheid stelde hem meer op zijn gemak. Het was de bedoeling dat hun interviews heel vloeiend zouden verlopen, waarbij ze inzoomden wanneer dat nodig was, maar de dynamiek behouden werd van twee goede vrienden die tegen elkaar praten. “We hadden in het begin echt hele open gesprekken. Dan vergeet je de camera’s bijna wel,” zegt Peter.

Dat vertrouwen maakte het voor Rudy mogelijk om open te zijn over de littekens die zijn familie als immigranten met zich meedroeg, die zeker diep zullen resoneren binnen de bredere Indo-gemeenschap. Zijn afkomst heeft hem op talloze manieren gevormd, van het vormen van het duo INDO (In Nederland Door Omstandigheden) met René van Barneveld van Urban Dance Squad, tot het verweven van sporen ervan in zijn muziek. Toch wil Rudy niet als vertegenwoordiger worden gezien: “ik wil geen boegbeeld zijn van een groep. Het is mijn persoonlijke verhaal. Ik ben er als mens. Niet per se als Indo.”

Wel hoopt hij dat de kijkers van de film meenemen wat hen aanspreekt: “Haal eruit wat je eruit wil halen. Als mensen daar materiaal uit kunnen putten wat hen helpt, dan graag zelfs.” Rudy zelf droomt ervan de film ooit terug te brengen naar Indonesië, een terugkeer naar het land waar zijn verhaal begon. Voorlopig staat hem een uitverkochte vertoning op 4 oktober op de Groninger Filmdagen in Camera te wachten, gevolgd door een live optreden dat net zo authentiek belooft te worden als deze ‘boy from the dessa’ zelf.

Een tweede vertoning is aangekondigd voor 5 oktober om 10:00 uur.