Ik bedankte haar nog omdat ze me droeg in verstrengelde vingers waarin ik mijzelf nog niet dragen kon. We zouden er ‘s avonds nog zachtjes van zingen. Neuriën meer. Ja we durven nog, we dansen nog. Dwingen stilstand altijd haar eerste pasjes te wagen, verleiden haar, strelen haar slinks enkel met de zachtste delen van onze handen, leggen haar neer in onze palm daar vlak naast de belofte, ja we dansen nog. Stampvoetend of zo lichtjes als onze tenen ons maar durven dragen.
Al weten we dat ze nooit haar ogen echt toe doet, kerven we beloften in haar palmen, schaven we haar scherpste randen zacht. Erkennen we een romantiek van parkeergarages na twaalven. Splijten haar plooien tot het groeven worden. Lopen dagen door stegen die verstoppertje spelen. Hangen nog wat straten aan haar zij, verdwalen wekelijks op dezelfde pleinen die we ertussen vinden. Al ken je er vele soms verdwaal je alleen om een nieuwe weg naar huis te vinden. Daar vertellen we elkaar elkaar nooit te vergeten. Vertellen we zonder enig haperen terwijl ze zich vullen laat met nieuwe straten en gezichten. Verlaten soms enkel om weder te keren, vertellen dat we teveel hebben om achter te laten.
Daar omarmen we elkaar wederom voor een laatste keer. Nog één keer zoals de singels en de grachten dat doen voor haar. Vertellen we dat onze armen hetzelfde adres waar ze eeuwig mag thuiskomen. Zien we hoe de singels een arm om haar heupen slaan en haar ten dans vragen iedere avond weer.
M.