Ik zal er maar niet omheen draaien en gelijk met de deur in huis vallen: “Ik heb een hekel aan André Hazes!”. Sterker eigenlijk nog: “Ik heb een enorme PLEURIS HEKEL aan André Hazes!”. Zo, dat lucht op!
Het is bijna alsof dat tegenwoordig niet meer kan, laat staan dat je het hardop uitspreekt. Maar het is toch echt zo; ik heb gewoon een enorme aversie tegen het kattengejank van AH! Misschien is het genetisch, misschien is het het gebrek aan gitaren, misschien is het omdat ik een tijdje op een voetbalclub heb gezeten waar voor, na en tijdens elke wedstrijd, training of teamuitje de nasale klanken van Hazes ons op onze weg begeleidde. Misschien is het wel alle drie.
Maar het meeste hekel heb ik aan de omarming van “Heineken Harry” door de gehele Nederlandse natie. Iedereen houdt tegenwoordig van André. Een ander geluid wordt niet getolereerd. Er gaat dan ook geen vrijdagnacht voorbij, zonder dat, door het hele land, de handjes de lucht in gaan en uit volle borst wordt meegezongen op De Vlieger, Een Beetje Verliefd of nog erger Bloed, Zweet En Tranen.
Hockeytrutjes met roze polo’s omarmen de gladjakkers met hun glimmende schoentjes en gouden kettinkies. De vadsige makelaar gooit zijn iets te kleine stropdas in de nek en heft het eenentwintigste biertje boven zijn hoofd, zijn makkers volgen snel. De goed ingeburgerde buurtallochtoon, hij ruikt nog een beetje naar haring, geeft de plaatselijke alcoholist nog een jenevertje en gezamenlijk zingen zij uit volle borst mee. “Ik heppp hierrrrr een brief vor mun moedurrrr”
Ik GRUWEL ervan!!
Niet zo lang geleden nog bevond ik mij in een grauw bakstenen feestzaaltje ergens in het zuiden des lands. Een groots feest vond plaats ter viering van een bijzondere verjaardag. De dj had zijn feestdoos al helemaal uitgepakt. En ik als rechtgeaarde Amsterdammer was er klaar voor. Uiteraard beweeg ik mij buiten de ringweg niet zonder mijn paspoort in de hand en mijn “I’Mokum” shirt over de schouders.
Het feest was in volle gang en de sfeer zat er goed in. Er werd heerlijk gegeten, genoeg gedronken en uitbundig gedanst. Het was duidelijk het ultieme moment voor de dj om het Amsterdamse momentje van de avond in te passen. 'Hoppa' daar was ie weer; 'onze' André. De eerste noten klonken en verwachtingsvol keken er een honderdtal ogen naar die gozer met z’n grote bek en dat provocerende T-shirt. Die schreeuwlelijk die helemaal vanuit de hoofdstad naar Limboland was gekomen. Dit was toch zeker zijn moment en moest wel tot legendarische taferelen leiden en het feestgeluk tot nog grotere hoogte stuwen.
De afschuw trok door mijn lijf. Ik slikte twee keer en keek om mij heen naar al die smachtende ogen. Ik moest een statement maken. Diep ademde ik in en .. stak mijn handen en biertje maar de lucht in en begon schuchter mee te zingen. Wie was ik om deze feestvreugde te onderdrukken. De limbo’s volgden snel. Gezamenlijk zongen wij in een mix van accenten de klassiekers van de man met de hoed. Een stukje Albert Cuyp aan de Maas.
Na bijna het hele oeuvre van André en nog een toegift van Manke Nelis droop ik, blauw van de omarmingen, stil af richting bar. Ik voelde mij een beetje vies. Het liefst nam ik een heel lange douche. Ik ging zitten op een kruk en ik bestelde nog twee drankjes. Eén voor mij en eén voor de lege kruk naast me.
“In een discotheek, zat ik van de week én ik voelde mij daar zó alleen!”