Punkers met poëzie in hun donder

Punk & Poetry op het Weerwoord festival

Floris Hesseling, ,

Afgelopen weekend vond het literaire festival Weerwoord plaats. Een festival dat de rijke literaire traditie van Amsterdam centraal wil stellen en tegelijkertijd het discipline overschrijdende gebruik van het woord wil laten zien.

Punk & Poetry op het Weerwoord festival

Omdat de organisatoren van de tweede editie van het Weerwoord festival hun voorkeur uitspraken voor schrijvers met een mening, verplichtten ze zich daarmee zondermeer een avond vrij te maken voor punkdichters. Punk staat immers sinds haar ontstaan in het midden van de jaren zeventig garant voor gepeperde meningen over alles en iedereen. En punk is onder andere door haar verwantschap met de Dada en Fluxus nog steeds een belangrijke bron van inspiratie voor vele dichters en performers. Onontkoombaar dus, die avond vol punkers met poëzie in hun donder. De matig bezochte zaterdagavond in de Melkweg werd op een flyer in bijpassend zwart-wit aangekondigd als een avond vol anarchie en chaos. De programmering was evenwel bescheiden met zeven dichters, maar bijzonder door de aanwezigheid van enkele internationale grootheden van het eerste uur, namelijk Penny Rimbaud, Attila the Stockbroker en de iets jongere, maar niet minder vermaarde John S. Hall. Van dichter bij huis kwamen de andere oudgedienden: de Vlaming Didi de Paris, Dorpsoudste De Jong en de helblonde Diana Ozon, tevens presentatrice van de avond. Sieger Baljon was de enige jeugdige dichter van de avond. Hij haalde in zijn eentje de gemiddelde leeftijd op het podium beduidend omlaag. De opvallend hoge leeftijd van de performers voor een stroming die toch voor de tegendraadse jeugd staat, werd vooral door de voordrachten van de buitenlandse dichters krachtig tegengesproken. De 63 jaar oude anarchist Penny Rimbaud (bekend van de band Crass) gaf nog de meest vitale performance deze avond. Begeleid door een saxofoon werd zijn voordracht vooral bijzonder door katachtige bewegingen van zijn opvallend jeugdig gespierde lichaam, dat een ostentatieve rol van het podium zonder problemen opving. Inhoudelijk beter te volgen waren zowel Attila the Stockbroker en John S. Hall (“are you an asshole?” klonk het plots guitig uit het publiek). Beide mannen schuwden de grote woorden tegen de Amerikaanse regering niet, al was het zelden zonder zelfspot. Daardoor kregen beide optredens meer weg van een cabaret voorstelling en vermaakten de twee zonder veel moeite het publiek. Attila the Stockbroker grossierde als chroniqueur van het punkerbestaan. Met een prachtige, humorvolle beschrijving van de Ware Hel voor punkers in “Punknight at the Ducks’ Nuts” (“waargebeurd!”) kreeg hij de lachers op zijn hand, om daarna zonder dralen met een vlammende rap te getuigen tegen elke vorm van hokjesgeest. Bij John S. Hall werden door de onderkoelde humor de lasterlijke woorden (“fuck you, you piece of shit, you cunt”enzovoorts) op de dood van Reagan als vanzelf minder aanstootgevend. Het was meteen het meest opruiende moment van de avond. De bijdragen van Nederlandstalige zijde staken bleekjes af tegen het verbale en theatrale geweld van de buitenlandse gasten. De voordrachten van de oudgedienden stonden vooral in het teken van een soort romantische nostalgie dat door de bespiegelende introducties van Diana Ozon telkens met kracht werd onderstreept. Men stond – letterlijk – stil bij de grote tijd van hun jeugd, toen de kracht van het nihilisme was ontdekt en het schoppen tegen de maatschappij nog onbekommerd mocht zijn. Vooral Dorpsoudste De Jong gaf in een lang verhaal een gloedvolle vertolking van dit sentiment. Maar daardoor kregen zelfs de gedichten die inhaakten op hedendaagse ontwikkelingen een zweem van berusting met zich mee. Het mocht allemaal weinig gevaarlijk of inspirerend zijn. Dat de avond niet een monument werd voor de ouder wordende punkgedachte is te danken aan de jonge Sieger Baljon, die door een enthousiaste Diana Ozon omslachtig werd geïntroduceerd als de vertolker van een nieuwe beweging jonge geesten en (blijkbaar) bekend staand als “hangende dichter van Schijnheilig”. Hij sloot met zijn vrij neurotische en springerige voordracht aan op de voordrachten van de buitenlandse gasten, maar vermeed daarbij elke vorm van anekdotiek. Zijn lange gedichten gaven blijk van een bevlogen eigen kijk op de wereld die, naar eigen zeggen, met het ouder worden steeds politieker zijn geworden. Met een mix aan geluidseffecten, mimiek en klankrijm werden sommige zinnen als “over straat loopt zij, loopt zij in vaart achteruit, de vrouw van papier” (over Verdonk) prachtig en met kracht neergezet. Maar ook hij bracht niet de anarchie en chaos die de flyer ons belooft had: zowel de performers als het publiek hielden het allemaal heel netjes. Het bleef wachten op poëten met echte punk in hun donder.