Een beetje awkward is het wel, artiesteninterviews via Zoom. Lichaamstaal lezen is lastig, door vertraging onderbreek je elkaar continu op het verkeerde moment, af en toe loopt er iemand vast, en ondertussen probeer je als totale vreemde binnen een half uurtje de diepte in te gaan. Tel daarbij op dat je het gesproken Engels van je gesprekspartner ietwat gebrekkig is, en je het moet redden met veel herhaling en gebarentaal, en je hebt alle ingrediënten om als interviewer je kop keihard tegen het toetsenbord te willen rammen. Tenzij je gesprekspartner Soichi Terada is, de Japanse housepionier die zojuist zijn eerste nieuwe werk in decennia heeft uitgebracht: Asakusa Light. De man met de gulste glimlach van de hele dancescene, en bovendien het geduld van een Zenmeester. Zelf wordt hij trouwens wel een beetje verlegen van die term: housepionier.
Zo werd de goedlachse Japanner van de ene op de andere dag onthaald: een ondergewaardeerde cultheld, een pionier. In 2015 werd hij – op zijn vijftigste – opeens het internationale tourleven in gekatapulteerd. Een aaneenschakeling van vliegvelden, festivals en clubs, van hospitality managers, artiest-collega’s en gretige fans. Dat klinkt al best overweldigend, en daar komt bij: Terada’s gesproken Engels is niet zo héél goed, waardoor hij zich de helft van de tijd heeft moeten voelen als Bill Murray in Lost In Translation. Maar eigenlijk vindt Terada het helemaal niet zo erg dat-ie lang niet altijd meekrijgt wat er precies aan de hand is. ‘Ik houd wel van een beetje desoriëntatie.’ En zelf desoriënteren, voegt-ie daaraan toe. Het enige dat irritant is, is dat-ie af en toe zijn koffer kwijtraakt.
Desoriëntatie was de afgelopen jaren zijn algemene staat van zijn: voordat hij doorbrak had Terada al jaren geen voet op de dansvloer gezet, en hij had al helemaal geen idee wat er in de dancewereld speelde, of hoe die er überhaupt uit zag. Toch dompelde hij zich erin onder, als een vis in het water, en bracht hij zijn tomeloze energie naar ieder festival en iedere club. Daar werd hij met open arme ontvangen, die charmante Japanner die zich met een kinderlijke speelsheid op zijn live-set stortte. Daar had-ie ook een hele leuke gimmick voor bedacht, door op te treden met een stukje origami waarmee hij een karaoke-show gaf bovenop de booth. Die bracht hij mee op zijn eerste tour met Rush Hour, waarmee hij voor het eerst in zijn leven in de Berghain stond. Het epicentrum van de desoriëntatie, een plek die zo overweldigend is dat een eerste bezoek een beetje kan voelen alsof je je vingers in het stopcontact steekt. Dat is trouwens geen beeld waar hij zichzelf in herkent. Sterker nog, hij vond het een rustgevende ervaring. ‘Net als een meditatie, maar dan op harde muziek.’