Het leven kan soms een gekke wending nemen. Op zijn vijftigste werd Soichi Terada plotseling onthaald als een pionier van de Japanse house scene, terwijl hij zijn housetijd in de jaren negentig nauwelijks kon herinneren. Nu beleeft hij een tweede jeugd via Rush Hour. Er is zelfs een nieuw album, het eerste nieuwe werk sinds decennia.

Een beetje awkward is het wel, artiesteninterviews via Zoom. Lichaamstaal lezen is lastig, door vertraging onderbreek je elkaar continu op het verkeerde moment, af en toe loopt er iemand vast, en ondertussen probeer je als totale vreemde binnen een half uurtje de diepte in te gaan. Tel daarbij op dat je het gesproken Engels van je gesprekspartner ietwat gebrekkig is, en je het moet redden met veel herhaling en gebarentaal, en je hebt alle ingrediënten om als interviewer je kop keihard tegen het toetsenbord te willen rammen. Tenzij je gesprekspartner Soichi Terada is, de Japanse housepionier die zojuist zijn eerste nieuwe werk in decennia heeft uitgebracht: Asakusa Light. De man met de gulste glimlach van de hele dancescene, en bovendien het geduld van een Zenmeester. Zelf wordt hij trouwens wel een beetje verlegen van die term: housepionier.

Zo werd de goedlachse Japanner van de ene op de andere dag onthaald: een ondergewaardeerde cultheld, een pionier. In 2015 werd hij – op zijn vijftigste – opeens het internationale tourleven in gekatapulteerd. Een aaneenschakeling van vliegvelden, festivals en clubs, van hospitality managers, artiest-collega’s en gretige fans. Dat klinkt al best overweldigend, en daar komt bij: Terada’s gesproken Engels is niet zo héél goed, waardoor hij zich de helft van de tijd heeft moeten voelen als Bill Murray in Lost In Translation. Maar eigenlijk vindt Terada het helemaal niet zo erg dat-ie lang niet altijd meekrijgt wat er precies aan de hand is. ‘Ik houd wel van een beetje desoriëntatie.’ En zelf desoriënteren, voegt-ie daaraan toe. Het enige dat irritant is, is dat-ie af en toe zijn koffer kwijtraakt.

Desoriëntatie was de afgelopen jaren zijn algemene staat van zijn: voordat hij doorbrak had Terada al jaren geen voet op de dansvloer gezet, en hij had al helemaal geen idee wat er in de dancewereld speelde, of hoe die er überhaupt uit zag. Toch dompelde hij zich erin onder, als een vis in het water, en bracht hij zijn tomeloze energie naar ieder festival en iedere club. Daar werd hij met open arme ontvangen, die charmante Japanner die zich met een kinderlijke speelsheid op zijn live-set stortte. Daar had-ie ook een hele leuke gimmick voor bedacht, door op te treden met een stukje origami waarmee hij een karaoke-show gaf bovenop de booth. Die bracht hij mee op zijn eerste tour met Rush Hour, waarmee hij voor het eerst in zijn leven in de Berghain stond. Het epicentrum van de desoriëntatie, een plek die zo overweldigend is dat een eerste bezoek een beetje kan voelen alsof je je vingers in het stopcontact steekt. Dat is trouwens geen beeld waar hij zichzelf in herkent. Sterker nog, hij vond het een rustgevende ervaring. ‘Net als een meditatie, maar dan op harde muziek.’

Soundnerd pur sang

Des te meer bevestiging dat hij op die dansvloer thuishoorde. Rush Hour had kort daarvoor Sounds From The Far East had uitgegeven, een re-issue van Terada’s verzamelde werken, een stel gloedvolle, klassieke housetracks die hij in de jaren negentig had uitgegeven op zijn label Far East Recording. Die verzamelaar – met Terada's gigantische glimlach als coverart – vloog over de toonbank en leidde razendsnel tot een herwaardering van zijn werk. Dat was daarvoor nog niet zo bekend. Goed, die Larry Levan-remix van Terada’s ‘Sunshower’ was een regelrechte Paradise Garage klassieker, maar de rest lag te verstoffen in de verzamelingen van diggers. Tot Hunee hem in 2014 een mailtje stuurde, of Rush Hour zijn werk opnieuw mocht uitbrengen. Terada zelf was behoorlijk verbijsterd door dat verzoek. ‘Ik heb die tracks zo lang geleden gemaakt, dat het niet eens voelt alsof ze van míj zijn.’ Maar goed, dat zijn ze natuurlijk wel. Ze hebben zelfs zo’n bijzonder signatuur dat Terada meteen tot een ‘pionier van zijn eigen sound’ werd gedoopt, te danken aan een eigenzinnig gevoel voor melodie, en een voorliefde voor de klank van de retrohouse waar hij eind jaren tachtig stapelverliefd op werd in Europa.

Vraag Terada om herinneringen op te halen uit die tijd, en hij zet zijn handen op zijn slapen, alsof hij héél hard moet nadenken, zo lang geleden is het. In ’88 kwam hij terecht in Londen, toen hij optrad met zijn Japanse popband Tax Flee, waarmee Terada bij major Polydor was getekend. En hij wilde ontdekken wat Londen te bieden had. Zo ging hij op ontdekkingstocht, een Time Out in de hand, en ging hij af op de evenementenadvertenties die hij in het Londense blaadje kon lezen. Daar stond weinig tekst bij, dus het waren wel wilde gokjes, meestal. ‘Hiphopavonden, housefeesten, salsaparties, r&b-avonden, soms was dat leuk, soms… niet. Of ik een danser was?’ Hij giechelt. ‘Ik zou willen van wel, maar nee. Ik stond stil, achteraf moet ik eruit hebben gezien als een engerd. Ik hield gewoon van het geluid, die gigantisch lage frequenties die door je hele lichaam heen trillen.’

Zo raakte Terada totaal in de ban van dat geluid, van de vraag hoe hij dát met zich mee kon nemen. ‘Ik heb volgens mij geen LPs meegenomen, maar ik weet nog wel dat ik in Londen naar een instrumentenwinkel ben gegaan met een diskette van een AKAI sampler, en vroeg: wil je de data van de AKAI sampler hierop vervangen? Ik wilde weten welke geluiden ze in al die machientjes stopten, zodat ik die mee kon nemen.’

Net de nineties

Zo werd hij ook aangestoken door het housevirus, door de vraag hoe hij die houseplaten die hij in Engeland had gehoord – spul als Larry Heard, Lil Louis – kon recreëren in Japan. En dat deed hij, jarenlang, in de piepkleine scene van Tokio, waar hij zijn platen distribueerde door ze op de fiets naar lokale platenzaken te brengen, en bevriende dj’s ze in de club in handen drukte. En dat hield hij lang vol. ‘Maar iedere keer dat ze werden gedraaid, klonk het niet als de house uit het Verenigd Koninkrijk, of Amerika. Dan dacht ik: oh nee, wat een afgang! Omdat mijn sound niet klonk als die Westerse house muziek. Dat wilde ik zo graag, maar ik besefte dat dat er niet in zat. Daardoor voelde ik een soort…’ Hij zoekt naar de juiste woorden. ‘Een soort verdriet, ja. Ik kon er niet trots op zijn. Nu zie ik dat het ‘mijn’ sound is, dus het is oké.’ 

Aan het einde van de jaren negentig begon Terada steeds meer op videogamewerk te focussen, de d’n’b soundtracks van Ape Escape, waar hij nog steeds geliefd om is. ‘Toen ik daarmee begon, dacht ik dat het hetzelfde was als housemuziek maken. Nu zie ik dat het iets heel anders is. Maar tot mijn grote verrassing brengen clubbers soms de hoesjes van hun videospelletjes mee, zodat ik ze kan signeren in de club. Hoe leuk is dat! En nu, als ik optreed, kan ik het niet tegenhouden: die blijdschap die ik iedere keer voel dat ik dit leven nu leid. Zelfs als het 25, 30 jaar duurde om zo te spelen. Nu leef ik een droom waarvan ik niet wist dat ik hem had.’

Maar nu hij weer regelmatig in de club staat, wordt Terada dikwijls getransporteerd naar het leven dat hij leidde toen hij een twintiger was. De fietsen voor de club in Amsterdam doen hem denken aan de heuvels van Tokio, en hoe hij die zelf op de fiets beklom na een avondje stappen. De gigs die hij deed met Rush Hour, die transporteren hem regelrecht naar de jaren negentig, en de underground 'freestyle disco parties', zoals hij ze noemt, op de tweede verdieping van een restaurant in Tokio. Zijn nieuwste album Asakusa Light transporteerde hem al helemáál naar dat tijdperk, zoals hij bezig was op zijn oude machines. Zelfs die oude sampler-data uit Londen vond zijn weg naar de nieuwe plaat. Zo probeerde hij in de mindset te kruipen van die piepjonge Soichi Terada. Hoe hij in het holst van de nacht, na een avond op de dansvloer, nog eventjes achter zijn hardware kroop, om daar het gevoel van de avond vast te leggen in zijn machines. Een baslijn, een akkoordenprogressie, gewoon, souvenirs van de nacht. ‘Ook omdat ik geloof dat dat is wat mensen willen van Soichi Terada: old school, retro house.’ En toch zijn het stiekem niet de meest retro tracks waar hijzelf het meest trots op is. Dat zijn de samenwerkingen met Masalo, grote belofte van de Rush Hour-stal. ’De beat en de mixes klonken zo fris. Alsof je een moderne club in wandelt, na een lange, lange wandeling in een oude stad.’