Tussen alle postpunk-booskijkers en stemmige singer-songwriters staat komende week op Motel Mozaique ook een band die gegarandeerd een collectieve glimlach tevoorschijn gaat toveren: Balimaya Project, een collectief uit Londen dat een levenslustige ode brengt aan de West-Afrikaanse diaspora.

Het kan soms een eindeloos heen-en-weer zijn om een interview met een muzikant te regelen. Moeilijk qua data, management dat lastig doet, communicatie die vastloopt. Maar soms, heel soms, gaat het zo makkelijk als met Yahael Camara Onono. Maar wat wil je ook: de Engelse percussionist leidt een zestienkoppig mandé-collectief genaamd Balimaya Project, en dat vergt naast muzikale ook communicatieve skills. 

Het leven is een feest, maar de slingers moet je zelf ophangen. Die gedachte komt direct op als Yahael Camara Onono in beeld verschijnt. Het is donderdagmiddag en het regent in Londen, maar achter hem wuiven de palmbomen en kietelt een felblauwe zee een gouden strand. ‘Natuurlijk zijn die echt’, lacht Onono op de retorische vraag over zijn Zoom-background. Dat hij een goedlachse man zou zijn viel wel te verwachten, want zijn Balimaya bruist en golft van de levensenergie. Het project schoot wortel in de Londense jazz en laat de West-Afrikaanse mandémuziek horen met al zijn gecontroleerde kracht. Van wild knetterende trompetsolo’s tot super intieme grooves. Rode draad: Onono’s percussie.

‘Ik kreeg een talking drum van mijn opa toen ik zes was’, vertelt Onono. Een talking drum, dat is een handdrum met de vorm van een zoutloper, en het ding diende als vervanger van de potten en pannen die de kleine Yahael gebruikte als drumkit. ‘Twee jaar later kocht mijn moeder een djembé voor me. Mijn hele tienerjaren heb ik er af en aan mee gespeeld, maar pas toen ik een jaar of achttien was, besloot ik dat ik er echt iets mee wilde.’

We accepteren het niet

Tot die tijd was dat überhaupt geen optie. Onono groeide op in Harlesden, Noordwest-Londen. Het is een van de armste wijken van de stad. ‘Ik heb zelf nooit op straat gehangen, maar om je heen zag je drugs, alcohol, bende-geweld, politie op straat. Veel mensen met mentale problemen ook. Toch was het ook een levendige wijk, een mix van culturen. Het heet dan een zwarte wijk, maar in werkelijkheid loopt er van alles door elkaar, van Brazilianen tot Somaliërs, Oost-Europeanen, Aziaten, mensen uit het Midden-Oosten.'

'Een rijke buurt in die zin. Maar muzikant worden, dat zag mijn moeder niet zitten. Zelfs was ze met een diploma uit Nigeria gekomen. Niet gevlucht voor oorlog of hongersnood, maar hongerig naar een beter leven. Of althans, dat denk ik. Het is gek, maar ik heb haar nooit gevraagd naar de precieze reden van haar komst. Maar Nigeria was geen makkelijk land om verder te komen. Alleen dat diploma, dat was hier in Engeland niets waard. Ze heeft jarenlang scholen en kantoren schoongemaakt, terwijl ze mij opvoedde en haar diploma opnieuw haalde. Inmiddels verdient ze een goed salaris, maar als het haar niet zoveel tijd gekost had, was ze nu al met pensioen geweest.’

Dus muzikant? Hoe kom je erbij! Het kostte Onono even om door zijn eigen glazen plafond te stoten. Het plafond dat veel migranten zichzelf opleggen, stelt hij. ‘Het grootste probleem voor veel mensen is geld. Dus een goed salaris is de nummer één prioriteit. Je eigen creatieve vermogen, je persoonlijke behoeften en verlangens zijn ondergeschikt aan die van je familie en je gemeenschap. Dat is niet altijd houdbaar, mentaal noch fysiek.’ Yahael Onono ziet het overal om zich heen in de zogeheten ‘diaspora’, een veel mooier en minder beladen woord dan ‘immigranten’. Een bewuste keuze dus, om dat woord te gebruiken. ‘Een song als ‘I No Go Gree’ gaat over de post-koloniale weerstand die zwarte mensen moeten bieden. Het betekent: we accepteren het niet. Het gaat over George Floyd, Breonna Taylor en al die andere voorbeelden van politiegeweld tegen zwarte mensen.’

Rijke cultuur

Onono’s eigen roots liggen in Nigeria (moeders kant) en Senegal (zijn vader, die hij nooit echt gekend heeft). Zelf werd hij geboren in Londen. Balimaya Project speelt mandémuziek, zoals gespeeld in Mali en Senegal, maar natuurlijk wel door de bril van het hedendaagse Londen. Zijn muzikale voorgangers heten Oumou Sangare, Salif Keita, Sekouba Bambino. ‘Het zit hem in de instrumentatie, maar ook in bepaalde toonsoorten die we gebruiken. Ik vind het belangrijk om het geluid zo authentiek mogelijk te laten zijn. Daarom is de band ook zo groot. Ik wil geen gitaar die klinkt als een kort, een conga-speler die een djembé imiteert of blazers uit een synthesizer. Ik wil dat mensen zien hoe mooi die instrumenten zijn. Oog in oog met ze staan bij een concert. Het kan niet anders, of je krijgt er meer respect van voor de cultuur en voor de muziek.' 

Arme mensen, rijke cultuur. Die tegenstelling is natuurlijk niet zo gek. Muziek bijvoorbeeld hoeft niet duur te zijn. De muziek die Balimaya Project maakt mag ook gerust rijk heten. Het is gelaagd en complex, met heel veel muzikanten. ‘Arm in financiële zin, rijk in cultuur, zo is het inderdaad. Ik kom net uit Dakar, Senegal, waar mensen op de markt hun spullen verkopen met zang. Dansen en verkopen gaat hand in hand. Het is een belangrijk deel van het alledaagse leven. Historisch gezien is zwarte mensen altijd veel ontnomen, maar muziek is altijd vrij.’