Pinkpop: Thé Lau: "Ik houd van tegenwind"

Afscheid van The Scene met show in Landgraaf

Nicoline Baartman ,

Hij is ongeneeslijk ziek. Evengoed maakte Thé Lau een nieuwe plaat, komen er vier concerten aan (waaronder een op Pinkpop komend weekend) en schrijft hij aan een roman. ‘Als ik niet ziek was geweest, hadden we niet op Pinkpop gespeeld.’

Hij is in een vreemdsoortig ‘promocircus’ beland, zegt Thé Lau achter een glas witte wijn in zijn favoriete buurtcafé in Amsterdam. ‘Het is allemaal heel raar. Maar ook verfrissend, moet ik zeggen. Want er zit geen enkele druk op.’

Er is een nieuwe plaat: het veertig minuten durende Platina Blues, een jakkerige morfinetrip (‘De dood is op jacht naar mij’). Er komen vier concerten aan in Nederland en België met The Scene, mogelijk zelfs met een live streaming naar een theater in Los Angeles – met dank aan een Belgische fan aldaar. Een van die vier concerten is het debuut op Pinkpop, op dezelfde dag dat The Stones optreden. En hij schrijft aan een roman, die in september zal verschijnen. 
Genoeg redenen voor de normale hassle aan promotieactiviteiten. Interviews! En toch is het allemaal ‘van een heel andere orde’. In maart kreeg Thé Lau, zanger-gitarist-componist en voorman van The Scene, de onheilstijding van zijn oncoloog. Uitbehandelde keelkanker. 
‘Het rare is dat ik een beetje op mijn jeugd ben teruggeworpen, mijn late puberteit.’ Het geldt voor zijn manier van werken: intuïtief en gedreven, zoals vroeger toen hij met de taperecorders van zijn buurjongen in zijn eentje muziek opnam. Maar ook voor zijn ontvankelijkheid. ‘Ik voel een soort flonkering die ik lang niet heb gevoeld.’

Over ‘het doodvonnis’ spreekt hij nuchter, een beetje lakoniek. Het is ook hoe hij praat: dat bruin-raspende stemgeluid, die ietwat onderkoelde formuleringen en een neiging tot mompelen. Als we later aanschuiven bij Marijke, echtgenote en manager, die verderop aan een tafeltje zit, laat hij zich ontvallen: ‘Voor mezelf is het minder erg dan voor mijn vrouw en zoons, de mensen die achterblijven.’ Marijkes blik spreekt boekdelen.
 
Monter zegt hij over Platina Blues, waarvoor zowel Simeon ten Holts Canto Ostinato als Lou Reeds Street Hassle als inspiratiebron dienden (en vooruit, een beetje Winterreise): ‘Geen schijn van kans dat dit op de radio wordt gedraaid. Ja, hooguit ’s nachts. Ik heb me tijdens het maken ook nooit afgevraagd of er een single voor de radio op stond. Je wilt niet weten wat voor last er van je schouders valt. Zeker na al die conflicten die ik met radiozenders heb gehad.’
 
Conflicten?
‘Als je met de hele band keer op keer mag komen opdraven in dat afgrijselijke akn-gebouw om daar in een veel te kleine studio vier of vijf liedjes akoestisch te spelen in ruil voor een fles zure wijn in plaats van de vurig gehoopte airplay – ja, dan word je op een gegeven moment wel boos.’
Hij heeft met zijn kwaaie kop weleens een brief geschreven. Verspilde moeite overigens. ‘Ze denken echt dat je het een eer vindt om in zo’n programma te spelen over vijf kanalen met één monitor.’
 
Kwam er een reactie?
‘Niks. Ja, nu promoten ze ons optreden in hmh wel. Het is sowieso raar hoe de media werken. Toen we net bekend hadden gemaakt dat ik uitbehandeld was, werd ik gebeld met de vraag of ik Giel Beelen in zijn programma te woord wilde staan. Ik vond dat prima. Kreeg mijn agent daarna een boos telefoontje van de directie van Radio 2. Ik was toch duidelijk een Radio 2-artiest en geen Radio 3-artiest? We hebben fijntjes laten weten dat zowel ikzelf als The Scene 0,0001 airplay heeft gehad sinds 2001.’
 
 
Hij is de man die met Lange Frans een daverende hit had (Zing voor me). Uit zijn pen vloeiden klassiekers als Open, Iedereen is van de wereld en Blauw. In Vlaanderen wordt hij helemaal op handen gedragen. Met Tröckener Kecks en De Dijk gold The Scene begin jaren negentig als de Grote Drie van de Nederlandstalige rockmuziek. Inspiratiebron voor velen, onder wie Peter Slager van Bløf, die Zuster op de radio hoorde en wist dat het kon: een goeie Nederlandse tekst en stevige rock. 

‘Zonder The Scene had Bløf niet bestaan, volgens Peter’, zegt Marijke. En ze vertelt hoe ‘lief’ en overweldigend de reacties zijn, die ze krijgen. Bløf-zanger Paskal Jakobsen heeft aangeboden het hele Scene-repertoire in te studeren en als achtervanger klaar te staan, mocht Thé het niet redden als hij op het podium staat.

Hij groeide op in kunstenaarsenclave Bergen (1952). Enig kind met een veel oudere halfzus en halfbroer. Zijn ouders waren de uitbaters van een tennispark, dat grootvader van moeders kant had laten bouwen. Van vaders kant is hij kleinzoon van schilder Thé Lau, met wie hij weleens wordt verward. Of hij dat nu ook al kan. Zeker, hij is opgegroeid met de geur van verf en terpentine. ‘Maar het heeft me vooral geleerd dat ik niet moet proberen te schilderen.’
Op zijn eenentwintigste kreeg hij ‘dat buitenkansje van Neerlands Hoop’. De band van Freek de Jonge en Bram Vermeulen was op zoek naar een gitarist en polste John Schuursma, die bij Rob Hoeke speelde. Hij verwees door naar dorpsgenoot Thé Lau. ‘Kwam Bram Vermeulen naar mijn jongenskamertje om te kijken wie ik was en hoe ik speelde.’
Een leerschool van jewelste, zegt hij. ‘Ik heb in vijf maanden een spurt gemaakt van schoolbandjesmuzikant tot bijna prof.’
 
Hoe kijk je terug op Neerlands Hoop?
‘Bizar. Ik voelde me ongemakkelijk omdat het voor alles een cabaretact was en geen echte band. Ik had een gymnasiumdiploma en was een navenant ettertje. Bennie Muller, de middenvelder van Ajax, beschreef eens in een interview hoe Cruijff op zijn zeventiende in de selectie kwam. Quote van Bennie: “We kregen niet het idee dat hij ons goede voetballers vond.” Zo moet het ook voor Jan de Hont en Harry Heeren zijn geweest; respectievelijk de gitarist van ZZ en de Maskers, een landelijke rockster dus, en de drummer van Rob de Nijs en The Lords, ook een landelijke rockster. Ik stak niet onder stoelen of banken dat ik vond dat zij nog steeds met één been in de jaren vijftig stonden. Maar vooral Jan de Hont en Bram Vermeulen zagen wel dat ik talent had.’
 
Wat was jouw talent?
‘Gitaarspelen – en nog steeds hoor. Dat is de basis van alles en het enige waarover ik me echt zeker voel. Het zingen helemaal niet, ik vind mezelf geen goeie zanger. En mijn teksten: die zijn bij vlagen inderdaad heel goed, maar lang niet altijd.’
Hij leest Pete Townshends autobiografie Who I Am. Een eyeopener. ‘Zijn rol in The Who en zijn muzikale drijfveren lijken erg op die van mij in The Scene. En we hebben meer gemeen: een beetje een lastige jeugd met pesten en dat soort dingen.’
 
Wat herken je in hem?
‘Hij is altijd bezig geweest om de muziek naar een hoger plan te tillen. Vandaar ook Tommy. En hij was niet de frontman. Zo’n rol had ik ook liever gehad: wel af en toe een liedje zingen, maar dat iemand anders bij wijze van spreken met zijn piemel staat te zwaaien. Ik ben geen geboren leadzanger, absoluut niet.’ 
 
Als je nu je oeuvre overziet…
‘Dat valt reuze mee.’ Hoe zal hij het zeggen. ‘Ik heb veel tegenwind gehad. Ik heb er altijd heilig in geloofd dat je moet proberen een eigen stijl te vinden die niet al te zwaar leunt op je voorbeelden. Dat is me gelukt. En er zijn er in Nederland niet veel die me dat na kunnen zeggen. Dat vervult me met trots.’
 
Je floreert bij tegenwind?
‘Ja, daar hou ik wel van. Ook van de eigen bandleden. Bij The Scene was er een even groot verloop van bandleden als bij The Wild Romance. Bij The Wild Romance was het waarschijnlijk het drugsgebruik van de zanger. En bij ons was het waarschijnlijk mijn veeleisendheid.’ 
Hij schetst hoe hij, wederom naar analogie van de voetbalwereld, ‘jonkies opleidde’, die vervolgens werden opgemerkt door de concurrentie met meer geld. ‘Het was altijd de manager van Herman Brood die na verloop van tijd belde en dan waren ze weer weg.’
 
Is The Scene altijd jouw band geweest?
‘Ja, maar dat was noodgedwongen. Ik beschouwde het als mijn missie om die band uit het moeras van de provincie te trekken. Daarom was ik veeleisend. Je moet aan stijlbewaking doen. Niet pingelen, geen overbodige bullshit. Maar toen het succes toesloeg, werd het meer een band zoals een band hoort te zijn.’ 
 
Wat was de leukste tijd met The Scene?
‘De aanloop naar het succes. We hadden een optreden in België, waar ik heel zenuwachtig over was. Het was in een sporthal en wij waren de headliner. Maar ik geloofde daar niet in, niemand geloofde erin. We reden Vlaanderen binnen en hoorden twee keer Blauw op de radio. Toen kregen we al een beetje door dat er iets bijzonders aan de hand was. Die hal zat bomvol – voor ons! Dan moet je even in je wang knijpen.’
 
In 1996 ging je als solo-artiest het theater in.
‘Dat had een simpele reden. We hadden in de winter drie maanden lang geen optreden. Ik ging dan excessief drinken, want ik verveelde me.’
 
Ben jij een onmatig iemand?
‘Ja, vooral roken en drinken, drugs viel wel mee. ’s Winters dronk ik, zoals mijn vader deed als in de winter die tennisbanen dicht waren. Dus ik moest iets verzinnen. De bijkomende gedachte was wel dat er daar beter naar de teksten werd geluisterd. Maar als ik eerlijk ben is het theater nooit mijn natuurlijke omgeving geweest.’ 
 
Eind 2002 maakte je een einde aan The Scene.
‘Dat heb ik toen niet zo handig gedaan.’
 
Lag er een conflict tussen jouw solo-belang en dat van The Scene aan ten grondslag?
‘De oorzaak was een hoogoplopende ruzie over wat er verder moest gebeuren. Mij werd verweten dat ik bezig was met mijn soloplaat. En een paar claimden ineens dat we het Scene-repertoire altijd met zijn allen hadden geschreven. Wat niet waar was: een partij verzinnen is echt iets anders dan componeren.’

Jullie gitarist Eus van Someren, de slaapprofessor, zei destijds in Psychologie Magazine: ‘Het is treurig dat om één ego zoiets unieks verloren gaat.’ Hij bedoelde jou.
‘De enige in de band met een ego was hij. Ik heb in 2001 mijn soloplaat aan de band aangeboden, want er moest een nieuwe plaat komen, en Eus heeft alle songs afgekeurd. Niet een deugde. Toen was ik wel pissig, zacht gezegd. Maar ik heb wel meer shit over me heen gehad. En ik heb net zo goed shit over de rest van de band uitgestort…’
 
Heb je overwogen hem te vragen voor de komende afscheidsconcerten?
‘Heel kort. Maar dat kan ik niet doen, het moet geen gezellige bedoening worden. Bij mijn weten heeft hij tien jaar geen gitaar meer aangeraakt. Vroeger in de band, als er dingen de kop op staken van niet willen repeteren of zo, was mijn vaste uitdrukking: zijn we korfbalvereniging Ons Genoegen of zijn we een rockband?’
 
Geen amateurisme!
‘Dat kan ook helemaal niet.’
 
Zijn jullie gevraagd voor Pinkpop of hebben jullie zelf het inititatief genomen?
‘We zijn gevraagd. Leon Ramakers van Mojo Concerts heeft dat geregeld.’
 
Wist hij al dat je ziek bent?
‘Als ik niet ziek was geweest, hadden we niet op Pinkpop gespeeld.’ Hij ziet mijn bedenkelijke blik en zegt: ‘Daar kun je inderdaad op twee manieren naar kijken. Maar ik kijk ernaar zoals ik naar alle dingen kijk: ik ben blij dat ik op Pinkpop speel. Ik heb er geen enkel dubbel gevoel over, totaal niet.’
 
Het afscheidsconcert in Paradiso is verplaatst naar de Heineken Music Hall. In België is een extra concert ingelast...
‘Ik krijg nu meer erkenning dan ik ooit had durven dromen, ongelooflijk. Het gekke was: toen ik te horen had gekregen dat ik dood zou gaan, kon ik eindelijk relaxen. Toen die concerten aangeboden werden, dacht ik: ik ga ze absoluut doen. Maar dat was ook meteen het einde van het relaxen.’ 
 
Je bereidt je terdege voor?
‘Ik ga naar de fysio in het ziekenhuis. Elke week ga ik een uur tennissen op het park van mijn ouders. Ik doe zangoefeningen. En repeteren met de band natuurlijk. Het is een ingespeelde groep, maar het moet wel even uit het roest gehaald worden.’
 
Waar verheug je je het meest op?
‘Eigenlijk… Ik heb het nooit leuk gevonden om op een podium te staan. Maar nu ga ik het wel leuk vinden. Gewoon, het spelen. Het is nog vier keer. Dat moet wel lukken.’