Tot de opkomst in van de rock ’n roll in de jaren vijftig was jazz de belangrijkste dans, amusements- en luistermuziek. Met name de swing en bebop golden als populaire genres. Utrecht, tot dan toe een nogal saaie provinciestad, ontdekte de werfkelders als ideale vestiging voor koffiehuizen. In een van deze kelders ontstond midden jaren vijftig de Eerste Utrechtse Jazzclub. Deze jazzclub was een voortzetting van restaurant 't Kalfje aan de Utrechtseweg richting Zeist. Artiesten als Wessel Ilken, Diamond Five en Pim Jacobs traden er op. In 1961 ging de gelegenheid echter failliet. Een lot dat ook latere jazzpodia als de Jazzliga en De Schuur beschoren was.
De meeste legendarische jazzclub in die tijd was echter Persepolis, opgericht in 1959 en gevestigd in een werfkelder ter hoogte van de Haverstraat. In de hoogtijdagen begin jaren zestig waren er drie jazzconcerten per week. In een tijd waarin podiumsubsidie nog niet bestond was het bijzonder dat Persepolis als enige jazzclub een podium draaiende kon houden.
Haar ster rees nog verder toen in 1963 voor het eerst sinds lange tijd weer grote Amerikaanse gastsolisten naar Nederland werden gehaald en in Persepolis speelden. Mensen als Sonny Rollins, Johnny Griffin, Phil Woods, en Dexter Gordon werden er begeleid door Nederlandse combo’s op vaak chaotische concerten waar iedereen met hen wilde jammen. Van heinde en verre kwamen mensen daarom naar Utrecht, want daar gebeurde het.
Vanaf 1965 ging het echter bergafwaarts. Het publiek was verwend met grote artiesten, waardoor alleen zij de zaal nog vol kregen. Bovendien werd rock ’n roll en beatmuziek steeds populairder. Vanaf 1965 ging Persepolis zich daarom ook steeds meer op deze muziek richten, maar in 1967 ging het legendarische jazzpodium voorgoed ter ziele.
Jazz ontstaat, anders dan popmuziek, op het podium waar de muzikanten met elkaar improviseren op bestaande of eigen standaard thema´s. Daarom stond het verdwijnen van podia gelijk aan steeds kleiner wordend jazzpubliek, steeds minder platformen waar jazz gemaakt kon worden en minder kansen voor jong talent. De opkomst van popmuziek was daar debet aan, maar de jazz zelf ging zich ook steeds meer afwenden van het grote publiek door zich meer te richten op experiment en avantgarde. Het werd een muzieksoort die veel moeilijker luisterbaar en nauwelijks dansbaar is.
Vanaf eind jaren zestig leefden Utrechtse jazzmuzikanten daarom een nomadenbestaan en weken afwisselend uit naar Rasa, Kikker, wederom het Kalfje en ’t Hoogt. In de laatste was kwartet van de meest bekende Utrechtse jazzartiest, de saxofonist Gijs Hendriks, een tijd vaste prik, maar op een gegeven moment werd ook hij er weer ontslagen.
In 1977 werd er serieus werk gemaakt van een jazzpodium met de oprichting van de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek door Hendriks en enkele andere jazzmuzikanten en -liefhebbers. De gemeente kwam met extra subsidie en er konden concerten en jamsessies worden georganiseerd om lokaal talent te stimuleren. Dit gebeurde eerst in pizzeria La Fontana en in een gekraakte parkeergarage aan ‘t paardenveld. In 1983 kreeg de stichting eindelijk een vast podium in het SJU huis. Meningsverschillen en hevige polarisatie tussen initiatiefnemers als Gijs Hendriks en anderen maakten de eerste periode turbulent. Met hun vertrek is het SJU huis in rustiger vaarwater gekomen. De Utrechtse jazzscene is met haar eigen gesubsidieerde podium minder overgeleverd aan de grillen en luimen van kroegeigenaren en het grote publiek. Vijftig jaar popmuziek laten echter zien dat de populariteit van jazz in de gloriedagen van Persepolis echt tot het verleden behoort.
De vergane glorie van de Utrechtse jazzscene
Hoe de rock ´n roll de jazz verdreef
Vanavond opent de tentoonstelling ter ere van vijftig jaar popmuziek in Utrecht. De opkomst van de popmuziek betekende echter ook het einde van een bruisende jazzscene met internationale allure die de Domstad in de jaren vijftig en zestig kende.