Naast de hem kenmerkende Bretonse trui is het eerste dat opvalt wanneer Angeli ten tonele verschijnt zijn werkelijk prachtige instrument. Een sterk gemodificeerde ‘chiterra sarda’ (Sardijnse gitaar), welke is uitgerust met allerhande machinerie, die hem in staat stelt de meest buitenissige klanken over het welgeëerd publiek uit te storten. Dat instrument is als een embleem voor wat hij muzikaal probeert uit te drukken.
Angeli (ik weet niet waarom mijn vingers die naam hardnekkig als ‘Agnelli’ willen uittiepen, met Fiat heeft hij niets te maken) paart de liederen van zijn thuisland aan een idioom dat in hoge mate aan artiesten als Fred Frith (Henry Cow, Rock In Opposition) schatplichtig is. Arabeske motieven worden geschraagd door meer contemporaine en chromatische figuren en welhaast industriële percussie. Een contrast dat Angeli niet altijd oplost, waardoor zijn muziek bij vlagen collage-achtig aandoet.
Zijn vorm stelt Angeli in staat volop te improviseren en zich te verliezen in verfraaiingen en uitweidingen die het narratief verder op de spits drijven. Waar hij even op zoek is naar de ideale lijn, komt dit de spanning en de kwetsbaarheid ten goede. Als in een homerisch mini-epos wordt de toeschouwer vanmiddag meegenomen aan de hand van deze mediterrane blues. Oké, streep daardoor; eigenlijk bestaat er geen goed woord voor de kunst van Paolo Angeli. Geeft ook helemaal niets. Het is over het algemeen precies dat wat uw schrijver wil horen.