De avond van de één-en-twintigste oktober kent een rommelig begin in de kleine zaal van het Deventer Filmhuis de Keizer. Kevin Toma zit, ietwat ongedurig, bij zijn opengewerkte piano. Net onder het filmdoek, waarop ineens de film al begint te draaien. Beetje paniek, drukke gebaren naar de operateur, niet de bedoeling. Anne Bakker, violiste, is nog niet gearriveerd. Als het allemaal wat onwennig voelt in een dergelijke omgeving, onaangenaam is het niet. De artiest praat wat met zijn publiek. Er wordt geginnegapt. Het is bijna knus te noemen.
Niet ongepast voor deze wat onstuimige herfstdag, is A Story Of The London Fog de ondertitel van Alfred Hitchcock’s film The Lodger uit 1927. We schrijven het Interbellum, films waren volop zwijgend en Hitchcock zelf zat nog in Engeland. The Lodger, vrij naar de legende van Jack the Ripper, verhaalt van een seriemoordenaar, kneuterig genoeg genaamd ‘the Avenger’ (wat de beste man precies wreekt wordt overigens nergens duidelijk) die het heeft voorzien op mooie jongedames met blonde krullen. TO-NIGHT GOLDEN CURLS flitst er in neon over het scherm terwijl het eerste juffertje het tijdelijke voor het eeuwige verruilt.
Wat altijd weer opvalt bij Hitchcock is hoeveel hedendaagse film cliché’s schatplichtig zijn aan zijn inventies. Een schaduw die onder een deurplint valt, een ‘vals alarm’. Het gaat er op als Nutella op een witte boterham - dat we maar weten dat hier de Master of Suspense aan het werk is. Want terwijl het script van The Lodger naarmate de film vordert met een bescheiden sisser platslaat, wordt duidelijk dat het vanavond vooral gaat over het genie van de meesterverteller. “I like a good story well told,” is een beroemd citaat van Mark Twain. Maar hoe zit het met een vrij middelmatig verhaal, wanneer het voortreffelijk voor het voetlicht gebracht wordt? De conclusie kan zijn dat dit een heel eind goed komt.