Het kleine Limburgse dorp Baarlo is sinds 1999 ieder jaar het toneel voor vele internationale bands in het progressieve rock- en metal-genre. Het is een genre vol technisch hoogstaand kunnen en zeer onderlegde muzikanten, een typische stroming waar veel muzikanten zelf graag naar kijken en luisteren. In 2010 zijn de weekendtickets en de zaterdag al snel uitverkocht.
De aftrap op de vroege vrijdagavond mag verzorgd worden door het Franse Klone. De goede Franse metalbands die buiten eigen landsgrenzen doorbreken kan ik op een hand te tellen. Maar als ik dan mag vernemen van een gedeelte van de normaalgesproken eigenzinnige Franse muziekcultuur, is het ook meteen een geweldenaar. Klone vormt hier absoluut geen uitzondering op. De band opent voor een tot halverwege gevulde zaal en moet hier duidelijk aan wennen. Naarmate de set vordert verbetert het zaalgeluid, het enthousiasme van het publiek en daarmee het enthousiasme van de band. Vanaf het eerste nummer is de zang loepzuiver. Zanger Yann Ligner bewijst zijn stem verder perfect te beheersen; net als op de albums schakelt hij moeiteloos tussen een grove schreeuw en een cleane klank. De zompige riffs zetten aan tot het bewegen van je hoofd. Klone bewijst de waardigheid van een headliner heel goed te kunnen dragen. De programmering had omgedraaid mogen zijn.
Als de afsluitende band zich begeeft aan de signeersessies in de kelder van de Sjiwa, betreedt het Noorse Leprous het podium. Het is duidelijk dat een tiental bezoekers uit Noorwegen speciaal zijn gekomen voor het optreden van deze band. De dresscode van de muzikanten is zwart-rood, wat een mooie eenheid schept. Over het wel of niet kunnen als 'fashion statement' van de vlinderdas van de zanger/toetsenist is een discussie die ik graag nog wel aan wil gaan. Leprous speelt een gecompliceerde vorm van metal in de stijl van 'Pain of Salvation'. Waar het Zweedse 'Pain of Salvation' uitblinkt in de opbouw en spanningsbogen in nummers, is dat juist het zwakke punt van Leprous. De Noren willen teveel in een nummer proppen, zonder de rust te nemen om een nummer een bepaalde sfeer te geven. Het zwakste punt van Leprous is veruit de zang. Als de band cd's zou uitbrengen waar je zelf de zang mag uitzetten op plekken, dan zou ik zeker een album kopen. Ik zou dan heel graag het probeersel tot schreeuwen, krijsen of een rauwe stem uit willen schakelen. Het geluid van de zanger verandert dan namelijk van een overdreven falsetto in een muppet-achtig geluid, wat in de verste verte niet serieus genomen kan worden. Als hij met een zuiver geluid in een normaal bereik zingt is zijn stem heel goed aan te horen, vooral als de heren gitaristen hem aanvullen met meerstemmigheid. Het gitaarspel is het sterkste punt van de band; Het geluid is helder en vol definitie. Het spel is strak, technisch en muzikaal. De riffen worden goed aangevuld door de drummer die een mooie balans weet te vinden tussen functionaliteit en inventiviteit. Maar als de geluidsman ook verstand zou hebben van hoe een drumstel moet klinken, of hoe je de juiste afstelling van de technische hulpmiddelen doet, zou niet 80 procent van leuke breaks en ritmes verdwijnen in het niets. Het snare-geluid is zelfs zo irritant dat het niet om aan te horen is. Iedere slag boven een bepaald volume klinkt als een geweerschot, terwijl de zachtere aanslagen niet te horen zijn. Een band van dit technisch niveau verdient een geluidsman die de muziek, of in ieder geval de muzikaliteit eer aan doet. Het is erg moeilijk om je nog goed te kunnen concentreren op de band als je de irritatie over het snare-geluid niet van je af kunt zetten. Kun je dat wel, of is het je niet opgevallen, dan is er altijd nog de uitdrukking op het gezicht van de bassist. Je mag een band niet beoordelen op de gelaatsuitdrukkingen van een muzikant, maar als je alleen maar aan Rambo kunt denken, is dat nog een punt van afleiding. Het laatste kippenvelmoment kreeg ik bij de gezamenlijke arm-in-armbuiging na het optreden. Zoiets vind ik alleen kunnen na een theatervoorstelling van drie uur en niet in een kleine zaal op een festival.
De ogenschijnlijke afsluiter van de vrijdag is het Oostenrijkse Serenity. Het intro van de filmmuziek van 'Pirates of the Caribbean' (Klaus Badelt), slaat de plank volledig mis. Zo vaak zie je een band met een (vaak klassiek) intro, waarbij het stilvalt als het intro is afgelopen en daarmee dus de spanningsboog compleet gebroken is. De band heeft een open opstelling op het podium, wat veel ruimte overlaat voor de zanger. De beweeglijkheid van de zanger maakt het enigszins goed dat hij de eerste drie nummers geen enkele noot zuiver zingt, zelfs niet als hij bij wordt gestaan door de achtergrondzang van de drummer en toetsenist. Ieder refrein van ieder nummer bestaat trouwens uit meerstemmige zang. Dat gaat, samen met de beweegliijkheid van de zanger enorm vervelen. Het theatrale slaat de plank nogal mis als je niet in een stadion voor 30.000 man publiek staat. Het doet zelfs erg Amerikaans aan, als het niet zo Duits/Oostenrijks zou klinken. Het gemis van de band is een tweede gitarist die het geluid net iets bombastischer kan maken en de gaten opvult tijdens solo's. Het gitaargeluid is sowieso erg synthetisch, zodat een opvulling met een ander geluid geen overbodige luxe zou zijn. De middelmatigheid van de drummer is niet zozeer storend, maar op een festival als dit mag je meer verwachten. Wat de toetsenist daadwerkelijk live speelt, of wat op band meeloopt, is niet goed te bepalen. Serenity blijft niet echt boeiend gedurende de anderhalf uur die ze van de organisatie hebben gekregen. Dit komt voornamelijk door het herhalen van hetzelfde trucje; ieder nummer voorzien van een intro met een sample, ieder refrein een zanglijn met meerstemmigheid, ieder nummer voorzien van een toonmodulatie (iets wat tegen de haren in strijkt bij muziekkenners) en een overdreven show.
Wat had ik graag met het geluid van Klone de avond afgesloten.
Lees verder over de zaterdag en zondag van Progpower Europe in het volgende artikel.