Onlangs ging in Den Haag de documentaire When I Sold My Soul to the Machine in première. Een film over de niet onbetekenisvolle Haagse elektro, zijn sporen verdiend in de underground van dezelfde stad. De Haagse underground bloeit als nooit te voren, maar schreeuwt om water.
Voor wat betreft de niet-reguliere muziekuitingen ofwel de undergroundmuziek, ontbreekt het in Den Haag aan betaalbare of passende muziekpodia. De undergroundconcerten worden veelal ten gehore gebracht in besloten kring op alternatieve locaties als de Garage, SCSI, Dystopia en de Vloek in Scheveningen. Deze zogenaamde ‘vrijplaatsen’ bieden de mogelijkheid onderdak te geven aan experimentele concerten en feesten die anders door aard en kleinschaligheid niet in Den Haag zouden plaatsvinden. Door het soms genoodzaakte illegale karakter kunnen deze initiatieven in mindere mate voldoen aan de naleving van de gemeentelijke voorschriften, gesteld aan handhaving en veiligheid.
De afgelopen periode zijn een aantal van deze avonden ten laste van de politie abrupt beëindigd (dit onderwerp kwam eerder in 3voor12 Den Haag aan de orde). Brandveiligheid en het hebben van de hiervoor juiste vergunningen, blijkt na de ramp in Volendam een van de belangrijke drijfveren voor de gemeente Den Haag om het veiligheidsbeleid aan te scherpen. Verscherpte eisen waaraan eerdergenoemde locaties, het merendeel met een status als kraakpand, nauwelijks kunnen voldoen. De eventueel benodigde verbouwingen zijn, in verband met de hoge kosten, vaak niet haalbaar en daarbij staan verzekeringsmaatschappijen niet te springen om deze panden te verzekeren. Met als gevolg dat de hier gehouden feesten en concerten in de illegaliteit blijven, waardoor zij makkelijk ten prooi liggen aan (controle)acties ter handhaving van de openbare orde.
Daarbij wordt er met scheve ogen gekeken naar het kratje bier en de flessen wijn die daar ontkurkt worden. De Koninklijke Horeca Nederland vindt dit oneerlijke concurrentie jegens de reguliere horeca en dringt bij de gemeente aan op een strengere handhaving van regels en de verstrekking van vergunningen. Politieke en maatschappelijke verharding, de tendens steeds minder te willen gedogen maken het er allemaal niet makkelijker op.
Een tendens die door het Platform Haagse Broedplaatsen gezien wordt als een discrepantie voor wat betreft enerzijds de wens van de gemeente om broedplaatsen te stimuleren en anderzijds de uitvoering van het beleid in de praktijk. Gemeentelijke aandacht lijkt meer te neigen naar de van bovenaf geïnitieerde projecten zoals het De Constant Rebecqueplein en de Caballero Fabriek, dan naar de van onderop ontstane initiatieven. Veel (potentiële) broedplaatsen waar kunstenaars wonen, werken en culturele activiteiten ontplooien zijn gelegen in kraakpanden. Maandelijks overleg tussen het platform en de gemeente over het gegeven dat ook de van onderop ontstane broedplaatsen gemeentelijke steun nodig hebben, heeft nog niet tot de voor het platform gewenste resultaten geleid. Ondertussen lijken deze plaatsen van creativiteit en experiment door onder andere bovengenoemde acties en geopperde verstrengelingen tussen politiek en bedrijfsleven steeds kwetsbaarder te worden. Volgens een lid van het platform moet er dan ook snel iets gebeuren om de huidige situatie voor genoemde plaatsen te verbeteren, ‘anders loopt er talent weg of droogt het op’.
Geen bloem, zonder knop
Voor undergroundmuziek ontbreekt het in Den Haag aan betaalbare of passende muziekpodia
Onlangs ging in Den Haag de documentaire When I Sold My Soul to the Machine in première. Een film over de niet onbetekenisvolle Haagse elektro, zijn sporen verdiend in de underground van dezelfde stad. De Haagse underground bloeit als nooit te voren, maar schreeuwt om water.