In eerste instantie deed Buma/Stemra de hoogte van de ontslagvergoeding van Van Rij voorkomen als een logisch en onvermijdelijk gevolg van wettelijke bepalingen. Een simpele rekensom toonde echter aan dat na 14 dienstjaren en het laatste loon van 233.900,- excl pensioenlasten enkel een dergelijk bedrag toegekend zou worden wanneer er sprake zou zijn van verwijtbaar gedrag van de kant van de werkgever, in dit geval Buma/Stemra. Hierna gaf de rechtenorganisatie toe dat het ontslag nooit voor de rechter is geweest.
Statutair is bij Buma/Stemra vastgelegd (art 21, lid 5) dat ‘directieleden worden benoemd en ontslagen door de ledenvergadering op voordracht van het bestuur.’ Dit is echter in het geval van Van Rij nooit gebeurd. Bijna een jaar na het gedwongen vertrek is de zaak door het bestuur nog steeds niet op de agenda van de jaarvergadering geplaatst. Buma/Stemra zei hierover destijds tegenover 3voor12: ‘De ledenvergadering zal niet betrokken worden bij deze zaak.’
Ondertussen is nog steeds niet bekend waarom Van Rij weg moest bij Buma/Stemra. In zijn antwoorden zegt Teeven ook niet de weten waarom dit zo is gelopen. Ook kan hij de ontslagvergoeding niet terugvorderen. Een wetswijziging op dit punt zal dit in de toekomst wel mogelijk maken.
Eerder riepen leden van Buma/Stemra het bestuur al op om ‘alsnog het ontslag te agenderen voor de jaarvergadering en volledige verantwoording af te leggen.’ Hier is vooralsnog geen reactie op gekomen.
Teeven noemt oprotpremie ex-Buma directeur ‘verenigingsinterne kwestie’
“Aan de ledenvergadering en eventueel aan de rechter om daarover te oordelen”
Staatssecretaris Fred Teeven kan niets doen aan de ontslagvergoeding die oud Buma-directeur Cees van Rij heeft ontvangen. In zijn antwoord op Kamervragen zegt Teeven begrip te hebben voor de ophef over de hoogte van dit bedrag ‘mede gelet op de wettelijke grondslag en maatschappelijke verantwoordelijkheid van een collectieve beheersorganisatie als Buma’. Eerder dit jaar erkende Buma/Stemra dat de vergoeding nooit is getoetst door de rechter. Ook is deze nooit voorgelegd aan de ledenvergadering, terwijl dit wel statutair is vastgelegd. Teeven lijkt in zijn antwoorden alsnog te hinten op een juridische toetsing. “Het is niet aan mij, maar in eerste instantie aan de ledenvergadering en uiteindelijk eventueel aan de rechter om daarover te oordelen.”