Le Guess Who?: Liveblog Zondag

Met Tune-Yards, Baba Zula, Owen Pallett, Suuns, St Vincent, PCPC, Sleaford Mods, The Miseries, Wreckless Eric, The Monsters

Atze de Vrieze, Ingmar Griffien, Norbert Pek, Sjoerd Huismans, Ralph-Hermen Huiskamp, Justin Doornekamp ,

3voor12 is op Le Guess Who?. We volgen de optredende acts van de zondag in dit liveblog, dat in de loop van de avond steeds verder wordt aangevuld.

Buitenaardse St Vincent brengt strak geregisseerde show

De lichten gaan uit, een computerstem kondigt haar komst aan en Rattlesnake wordt ingezet. Al vanaf het eerste moment dat Annie Clark, beter bekend als St. Vincent, begint te spelen, lijkt het optreden zich te nomineren voor de meest theatrale voorstelling op Le Guess Who dit jaar. Een spetterende lichtshow, zoetsappige monologen en ingestudeerde danspasjes zijn een constant aanwezige factor. 
 
Clark is even Madonna ten tijde van Vogue. De zangeres gebruikt een grote witte trap op het podium, vergelijkbaar met de stoel op de cover van haar laatste plaat, om op te dansen en te zingen. Bij de rustige nummers ligt ze in haar strakke jurk languit op de hoogste trede en glijdt ze langzaam naar beneden. Theatraal dus, maar ook afstandelijk en extreem ingestudeerd. St Vincent zelf is het centrum van alle uiterlijke perfectie: de haren grijs (overblijfsel van haar tour met David Byrne), de kaaklijn strakker dan ooit, alles bij elkaar een haast buitenaardse verschijning.
 
Dit verandert wanneer Clark zich helemaal kan laten gaan op haar gitaar. Even stapt ze uit haar rol in Marrow en overdondert zij met een toffe solo, met haar karakteristieke krassende gitaargeluid. Slechts sporadisch schiet zij daarna nog echt uit haar vel. Dat is jammer, want het is een kant van St. Vincent die de echte muziekliefhebber misschien wel het meeste kan waarderen. Gelukkig laat zij fans niet helemaal in hun hemd staan. Het laatste nummer, Strange Mercy, speelt ze geheel zonder begeleiding. In de zaal bleef het nog lang doodstil. (Justin Doornekamp)
 

tUnE-yArDs zorgt voor het allerleukste feestje

Het ziet er bijzonder feestelijk uit op het podium: tUnE-yArDs frontvrouw Merrill Garbus -  samen met bassist Nate Brenner het enige officiële bandlid - heeft een soort bordeelrode latex jurk aan en ook de liveband heeft flink uitgepakt. Haar geweldige stem is altijd het belangrijkste wapenfeit van Garbus geweest. Vanavond stelt die niet teleur. De elektronische indiepopliedjes krijgen soms een echte soulvibe mee, de ukulele in Bizness zorgt dan weer voor een vleugje freakfolk. Er is uiteraard goed nagedacht over deze boeking: de tribale worldbeat-elementen van tUnE-yArDs passen naadloos binnen het programma vandaag, waarin de blend tussen Westerse pop en uitheemse muziek centraal staat.

Het zwaartepunt van de set ligt gelukkig nog steeds bij de geweldige plaat W H O K I L L uit 2011. Twee extra powervrouwen op percussie zorgen ervoor dat de liedjes veel extra body krijgen. Vierstemmige zang, uitbundige ritmes en sociaal bewuste teksten zijn het recept van nummers als Bizness, Gangsta en het recentere Water Fountain. De extraverte Garbus weet hoe ze een zaal mee krijgt, de catwalk laat ze niet onbenut. Ze neemt uitgebreid de tijd om Bob van Heur te bedanken dat hij zo’n bijzonder festival neerzet met bands vanuit de hele wereld (“Wie gaat er straks naar Selda?”). tUnE-yArDs zelf levert daar geen geringe bijdrage aan; het is de ideale band om er op een festival als Le Guess Who? een feestje van te maken. Een van de hoogtepunten van de zondag. (Sjoerd Huismans) 
 

Sleaford Mods: working class anti-heroes

De twee gasten uit Nottingham zijn nogal mannetjes. Vooral de zanger/rapper. Tussen de nummers door ijsbeert hij verveeld over het podium, tijdens de nummers bijt en likt hij agressief zijn microfoon, en zijn teksten spuwt hij of extreem achteloos, of juist vol agressief de zaal in. De ander kijkt het allemaal lachend aan, terwijl hij in straf tempo zijn bier drinkt. Daar heeft hij dan ook alle tijd voor. Het enige wat hij doet is om de drie minuten in zijn playlist scrollen, en weer een andere track aan zetten. En bier drinken. Dat moet hij vooral niet vergeten.

De tracks zijn best aanstekelijk. Punk met wat electro, en soms opvallend fris geproduceerd. Maar daar gaat het eigenlijk niet om. Het gaat vooral om de teksten over het leven als Engelse working class anti-held. Het haten van iedereen die meer verdient, uitschelden van de wereld, werk proberen te vinden, alles. Daarin zijn ze het sterkst, en het gevatst. Want hoewel ze het graag doen geloven, zijn het absoluut geen simpele gasten. Het hele nonchalante gedoe wordt na drie nummers echter al snel een toneelstukje dat weinig toevoegt. En omdat het allemaal zo formulematig is, is de 50 minuten best een lange zit. Zonde, want bijna alle nummers zijn goed genoeg om zo’n EKKO op de kop te zetten. (Ralph-Hermen Huiskamp)

Suuns & Jerusalem In My Heart is geen Suuns+

Dit is de derde show van Suuns op Le Guess Who? en een speciale: de Canadese band is naar Vredenburg gekomen met Jerusalem In My Heart, oftewel Radwan Ghazi Moumneh, een Libanese vriend van de band die onder meer Arabische zang en een soort bouzouki toevoegt. Alweer een ambitieus project ten doop op het Utrechtse festival dus. Suuns & Jerusalem In My Heart begint heel minimaal: een man achter de knoppen, Arabische zang en strobo's. Als de rest van Suuns opkomt, neemt de instrumentatie toe maar blijft de muziek ambient: zweverig met een lichte drone en een hoofdrol voor toetsen en Arabische zang. Op papier de ideale combinatie aangezien het Dronefest boven en Selda in de Ronda de toon van de avond zetten. Na twintig minuten mag de drummer ook zijn stokken beroeren en wordt de collaboratie even wat pittiger.

Ghazi Moumneh verzorgt solo op zijn snaarinstrument een interessant oriëntaals rustpunt. De band bouwt verder op dat thema en wordt opzwepender. Vredenburg knikt met de hoofdjes mee. De volgende compositie gaat meer richting dance en dan, op 2/3 van de set, zien we Suuns-frontman Ben Shemie even als hij de leadzang pakt. Hij sist in de mic en alles zwelt aan tot gelaagde klanktapijten die opeens plaatsmaken voor een tikkende kookwekker. Het wachten op een vleugje magie duurt te lang en Vredenburg loopt langzaam leeg. Suuns & Jerusalem In My Heart was zeker niet slecht, maar niet de gedroomde Suuns+ en laat ons achter met een onvervuld verlangen. Misschien dachten we teveel richting een Suuns aangevuld met Malinese blues of hoopten we op Omar Souleyman-achtige opzwependheid en legden zo de lat te hoog. Toch maakt deze autistisch Arabische kraut/elektronica-trip benieuwd naar het gezamenlijke album dat dit voorjaar gepland is. (Ingmar Griffioen)

Owen Pallett heeft geen band nodig

Owen Pallett staat al lang niet meer bekend als ‘die violist van Arcade Fire’. Als zanger en liedjesschrijver heeft hij zijn sporen al meer dan verdiend. Eerst onder de naam Final Fantasy, na gezeur over rechten (Final Fantasy is ook een videogameserie) onder zijn eigen naam. 

Het podium in de Grote Zaal van Tivoli/Vredenburg staat vol met instrumenten, maar Pallett stapt alleen het podium op. Waarom zou hij ook een band meenemen? Zonder veel inspanning neemt hij zijn vioolpartijen laag na laag op en in luttele seconden is de zaal gevuld met zijn vioolspel. Een strijkorkest is niet nodig: Pallett doet alles in zijn eentje. Waar hij jaren geleden in De Helling beduidend meer moeite moest doen om alles goed te timen, lijkt de Canadees daar nu veel minder last van te hebben. Het resultaat is dat nummers sneller in elkaar zijn gezet en dat hierdoor de vaart erin blijft. De focus ligt vanavond op de wat oudere, door de viool gedreven liedjes, in plaats van het nieuwere materiaal dat meer de elektronische kant van Pallett omvat.

De vraag uit het publiek om een nummer van zijn laatste album In Conflict te spelen wuift hij dan ook weg: daar heeft hij echt een drummer voor nodig. In plaats daarvan laat hij nog eenmaal horen wat hij kan op een viool. (Justin Doornekamp)
       

The Miseries is vet

Het is kwart over drie ‘s middags als The Miseries de Fuzzland-zondag in dB’s aftrapt. Een half uur en een heleboel nummers later zit het erop en heeft de Nederlandse band een heerlijk vuil punkoptreden achter de rug. Geen gelul maar spelen: een tiende seconde na de laatste drumklap wordt de eerste gitaarriff van het volgende nummer alweer losgelaten. Zonder mooispelerij. Met attitude.

Ze staan alle vier op een rijtje, drummer Kees Schaper incluis, met uiterst links blikvanger Tim Knol. Inderdaad, de singer/songwriter die solo juist voor het mooie ambachtelijke liedje gaat, al kan het live ook broeien. Maar zijn garage-liefde moet er ook uit en daarvoor is The Miseries een ideaal vehikel. Hier mag smerig gezongen worden. Single ‘Skinflint’, die enkele dagen voor Le Guess Who? op het web werd geslingerd, is een blauwdruk van de Hoornse band. Ook live. Rammelende snelle garagerock, onder de twee minuten, met altijd een hook. De sterke riffs worden er in het donkere dB’s meteen ingeknald. Bij het enkele midtempo moment wordt ook buiten de randjes gekleurd. Er zijn korte snerende gitaarsolo’s, er is met ‘Whole Wide World’ een net zo korte ode aan Wreckless Eric die na hen speelt. En belangrijk, het ziet er meteen goed uit: Knol met vadsig truckerspetje maar ook de iets oudere bassist Eric Lensink: stijlvol punk. The Miseries is de ideale band om de Le Guess Who?-middag wakker te schudden. (Norbert Pek)

The Monsters doet alleen aan punk in overdrive

De heren van The Monsters zien er net zo rock-’n-roll als stijlvol uit in hun rode colbertjasjes. Het gezelschap is in 1986 opgericht in Bern, Zwitserland en heeft in de ondergrondse kringen al een zekere naam opgebouwd. Gimmick: de band heeft een clone-drum. Dat zijn twee drumkits die door een kickdrum aan elkaar zijn verbonden. In dB’s werken twee drummers met een vrijdagmiddagborrel-voorkomen zich in het zweet om de garagepunkrock in goede banen te leiden. Eigenlijk past alleen frontman Beat-Man qua uiterlijk bij de vuile set. Dunne strookjes zwetend haar liggen op zijn verder kale kop. Epileptisch schudt hij op en neer met de tong uit de mond. Deze band treedt doorleefd maar ook supervrolijk op.

Wat The Monsters doet zit dicht bij The Cramps, bij psychobilly, bij trashblues. Beat-Man laat nog weten dat de band gewoonlijk sneller speelt, maar het gaat al volledig los tijdens de uur lange set. Het is niet per se heel gevarieerd wat de Zwitsers doen. De punk wordt in overdrive en volle overgave gebracht, maar proberen om de nummers van elkaar te onderscheiden: begin er vooral niet aan. Toch komt het aan. Mede door de diep galmende voodoozang van de frontman. De rock-’n-roll zit overduidelijk diep in de aderen van deze heren. (Norbert Pek)

De vrolijke nonchalance van Wreckless Eric

Hij speelde hem hoor: ‘(I’d Go The) Whole Wide World’, de klassieker uit het repertoire van Wreckless Eric. Uitgebracht in 1977, nog niets aan kracht ingeboet. En er is geen tegenzin op het podium te bekennen. Wel nonchalance van het goede soort. Dat is de stroop van het hele optreden van de ervaren heren en dame. De dit jaar zestig geworden Eric Goulden kan het publiek nog altijd laten grijnzen.

Ook al is Wreckless Eric al tientallen jaren onderweg, de band kan nog altijd lekker slordig spelen. Net te traag, beetje zompig, de onverschillige punkkant uitvergroot. Goulden heeft de snotty stem waarmee hij ook tussen de nummers door lijzig doorpraat. Verhaaltje over bioscoopstoelen die hij vroeger in Utrecht heeft gestolen. De opmerking dat ze vandaag best wel ‘loud and nutrocious’ blijken te zijn want ja, er stond toch fuzzland op het affiche. Het is plezant om Goulden en zijn muziekgeschiedenis in dB’s te zien. De band speelt wat rommelig maar vermakelijk, veel in hetzelfde lome tempo en iedereen mag die frontman wel met z’n karakteristieke grijze haar en dikke bril. Met z’n opmerking dat hij alles signeert, ook ‘penisses and vaginas’, terwijl zijn vrouw grinnikend met gitaar achter hem staat. Wreckless Eric mag nog wel twintig jaar doorgaan als cultheld. (Norbert Pek)

Maarten Vos & Greg Haines: niet superspannend, wel heel fraai

Heel even lijkt het alsof we op het 24 Hour Dronefest zijn beland: de Utrechtse cellist Maarten Vos begint met langgerekte tonen op de cello, die gaandeweg steeds meer elektronisch vervormd worden door zijn kompaan, het Engelse multitalent Greg Haines. Niets is minder waar: het optreden van het neoklassieke duo in de Leeuwenbergh-kerk heeft al snel weinig meer te maken met drones. Aanvankelijk blijft Vos prachtige geluiden uit zijn cello halen, terwijl Haines de tonen vervormt en allerhande elektronica toevoegt. Al snel zijn de rollen omgedraaid. Haines blijkt ook op de vleugel zeer bedreven, terwijl Vos effecten en synths voor zijn rekening neemt.

Na ongeveer 20 minuten horen we ook de eerste beats, de eerste climax volgt na een half uur. Het valt compleet stil, waarna Vos het weer oppakt met zenuwachtige dissonanten op zijn cello. De twee bouwen de muziek weer vanaf de grond op en eindigen uitbundig. Goed dat ze op het laatst nog even doorslaan in wilde elektronica: de combinatie tussen klassiek en elektronisch is natuurlijk veel vaker gedaan en voor Le Guess Who?- begrippen blijft deze show redelijk rechttoe rechtaan. Vos en Haines verzorgen vanmiddag dan ook zeker niet het spannendste optreden van het festival, maar fraai is het zeker. (Sjoerd Huismans)

PCPC worships sleazy noise in EKKO

PCPC is geafficheerd als New Yorkse supergroep en verenigt de delen Parquet Courts (dwarse garage/post-punk) en PC Worship (avant-punk/psych-sludge). Samen lieten ze al een track van 11 minuten los. In EKKO begint het vijftal lekker rommelig. Denk aan ruwe garage met veel noise. PCPC heeft een arsenaal van drie gitaren, waarvan een louter voor noise/dissonantie, bas, drums, saxofoon, cassetterecorder en twee stemmen. Al snel vervalt de groep in een jam waar een ongekende lusteloosheid van afstraalt. Lomer 1, 2, 3, 4 aftellen is onmogelijk. Parquet Courts-zanger Andrew Savage leest poëzie voor en de show ontaardt even in noisy performance art. Dan maakt ie zich echt boos in een felle punky song, die uitmondt in Steppenwolf-cover Born to be wild. Veelzeggend is dat dat het beste nummer van de set is. PCPC moet nog veel meters maken, maar biedt een rauwe, verpleurde sleazyness, waardoor je toch blijft kijken. (Ingmar Griffioen)

Peter Walker tokkelt zich een ongeluk

Peter Walker kan gerust een oude rot in het vak genoemd worden. In zijn 76 levensjaren ontwikkelde de Amerikaan zich vooral als folkgitarist, die speelde met zowel Indiase als Spaanse invloeden. In zijn instrumentale live-set worden beide richtingen apart behandeld: de Indiase klassiekers speelt hij op een steelgitaar, de Spaanse flamenco op een Spaanse gitaar. Hij start zijn optreden op de eerste en dat blijkt meteen het minst toegankelijke deel van zijn set te zijn.

Vanuit het stemmen van zijn gitaar rolt hij direct in het eerste liedje, dat voor de leek klinkt als een verlengde van het stemproces. In andere woorden: rommelig en zoekend. Walker weet echter waar hij mee bezig is. Tokkelend vliegt hij over de gitaar, zichtbaar aan het genieten van zijn eigen spel. Er is af en toe tijd voor een kort, even rommelig verhaaltje en zelfs wat grapjes komen voorbij ("er is een film over mij gemaakt, Forrest Gump" zegt hij over zijn slungelige voorkomen).

Zijn nummers op de Spaanse gitaar zorgen voor de rustigere, beter te volgen stukken in de live-set. Af en toe gaat het zelfs voor Walker even te snel en mist hij merkbaar enkele aanslagen. Op deze momenten komt zijn optreden ietwat roestig over, maar zijn kinderlijke enthousiasme (vooral wanneer hij de organisatie vraagt of hij nog een extra nummer mag spelen) is vertederend. (Justin Doornekamp)