De film opent onverwacht luchtig, midden in een redelijk dure zonnebrillenwinkel (als we Overdijk moeten aanhoren). Filmt ze het zelf, handheld, alsof we stiekem meeluisteren met een familiemoment? ,,Vind je het niet een beetje pocherig?” vraagt ze, als Louzolo een glimmend montuur opzet. ,,Wat is pocherig?” kaatst hij terug. Het is een zachte botsing van werelden: zij opgevoed met nuchterheid, hij met zichtbare luxe - althans zo kan het líjken op het moment van filmen.
Buiten de winkel, merkt haar neef op dat Wietske’s vader ‘toch ook wel een hele dikke auto heeft’. Is dat niet pocherig? Waar klopt Wietske’s eigen hart eigenlijk sneller van? “Een havercappu.” Een grap van Louzolo, maar ook een manier waarop de film steeds de overgang maakt van het alledaagse naar waar de film over gaat: hoe hun werelden zo kunnen verschillen terwijl ze familieleden van elkaar zijn.
Als een dropfade in de club neemt Overdijk ons daarna mee naar waar Louzolo wél volledig spreekt: achter de draaitafels. Want Philou is artiest, en daar vallen de woorden even weg. ,,Ik ben er niet voor in de wieg gelegd om heel communicatief verbindingen aan te leggen met mensen. Met muziek lukt me dat wel”.