Haldern Pop 2009: tweede dag brave line-up

Eenzijdige programmering met gezapig slotstuk

Tekst: Maarten Wagemakers / Foto's: Marcel Bosmans ,

Haldern 2009 is een stuk rustiger in toon qua line-up dan in voorgaande jaren, en dat is vooral op de vrijdag te merken. De dag begint weliswaar nog met een redelijk stevige rand, het vervolg ervan telt echter maar weinig bands die de pretentie hebben de boel eens flink te willen losschudden. Weliswaar perfect voor de lome namiddaghitte, maar of dit de aandacht een hele dag kan vasthouden?

Eenzijdige programmering met gezapig slotstuk

Aan Asaf Avidan & The Mojos zal het in elk geval niet liggen. Deze Israëlische retro-rockers grijpen weliswaar redelijk schaamteloos terug naar de hoogtijdagen van de stadionrock, maar hebben een geheim wapen in frontman Asaf Avidan. Gezegend met precies genoeg arrogantie, charisma en soul in zijn donder komt hij grotendeels weg met leentjebuur spelen bij de jaren ’60 en heeft hij bovendien een bijzonder androgyn stemgeluid dat tegelijk Jeff Buckley als Janis Joplin weet te bevatten. Goed, af en toe wil hij weliswaar iets te graag laten merken dat hij een enorme range heeft qua stemgeluid. De band slaat ook wat door als ze tien minuten van een 40 minuten durende set besteden aan een clichématige voorstelronde met solo’s. Desalniettemin geen slechte opening.

Deze scherpte en 'fuck-all' spirit wordt helaas niet vastgehouden door Port O’Brien. Op plaat staat de band garant voor een sympathieke, haast schattige mix van indiepop en folk, maar op een groot buitenpodium lijkt het toch niet helemaal tot zijn recht te komen. De Californische band wil de veelal brave liedjes live met iets te veel ambitie en bombast spelen, wat af en toe resulteert in een rommelige set met wat pijnlijke overschreeuwingen. Misschien dat Port O’Brien beter van podium had kunnen ruilen met The Temper Trap, want laatstgenoemde weet in een bomvolle spiegeltent met succes een extatisch dansfeestje te bouwen. Aanvankelijk is het nog even wennen aan de vreemde mix van hypernerveuze wave en freakfolk van de Australische band, maar gaandeweg wordt het initieel wat vermoeiende geluid steeds overzichtelijker en dansbaarder. Na een euforisch slotstuk moet de conclusie getrokken worden dat dit toch meer is dan de zoveelste opgeklopte NME-hype.

Woodpigeon zet vervolgens de toon voor wat er de rest van de dag gaat volgen: veelal rustige, fraaie luisterliedjes. Zonder een kik te geven wisselt zanger Mark Hamilton bekende thema’s als verloren liefde af met murderballads over hoe je naar ‘ninja school’ kunt gaan om je geliefde te stalken en met één klap te vermoorden, terwijl de mierzoete toon van de door blazers en viool ingekleurde nummers onveranderd blijft. Zowel qua stemgeluid als qua composities doet de beste man echter wel behoorlijk veel aan Sufjan Stevens denken, al doet hij dat veelal zonder diens experimentele inslag. Misschien dat daardoor af en toe ook de aandacht verslapt, al weet Woodpigeon met nota bene het meest Sufjaneske slotnummer, compleet met een dronende, lang uitgesponnen coda, toch nog een moment van echte verhevenheid te halen.

Dat Anna Ternheim niet in de kleinere spiegeltent staat maar op het hoofdpodium lijkt aanvankelijk nog wat vreemd, aangezien de Zweedse singer-songwriter toch voornamelijk grossiert in intieme, haast claustrofobische liedjes waarin eenzaamheid centraal staat (denk Lisa Germano, Stina Nordenstam). Maar mede door een loepzuivere geluidsafstelling weet ze het buitenterrein met succes in een warm klankenbad onder te dompelen, daarbij het publiek meezuigend in haar beklemmende wereld.

Iets wat Patrick Watson haar even later op dezelfde locatie ook weet na te doen. Al bestaat zijn wereld niet uit het aardse en verstikkende van verafgelegen fjorden en eenzame hutjes op de hei, maar probeert hij zijn geluid juist zo vluchtig en ongedefinieerd mogelijk te houden. Veelal smaakvolle pianoliedjes die door de constante improvisatie en tempowisselingen een ongrijpbaar en zweverig karakter krijgen. Weliswaar niet elk nummer is een voltreffer, maar doordat Patrick en zijn band ook nog een hoop muzikale grapjes in hun set verwerken (percussie op een elektrische gitaar, speelgoedtoeters, een tocht door het publiek met een hoop megafoons op de rug) verslapt de aandacht nooit. En, gelukkig voor degenen die Patrick al tig keer hadden gezien op zijn vorige tour, teert hij niet op dezelfde gimmicks waar hij een paar jaar geleden juist zoveel aandacht mee trok. Jammer is het wel dat de plaat waarmee hij toen tourde, Close to Paradise, er dit keer wat bekaaid van af komt. Slechts met één nummer (Luscious Life), dat wel voor een prettig herkenningspunt zorgt en een sterk einde is van een goede set van de Canadese artiest/band.

Loney, Dear, ondertussen heuse Haldern-veteranen en regelmatige tourmaatjes van Patrick Watson, weet het momentum helaas niet vast te houden. Ongetwijfeld spelen de omstandigheden een rol (het warme zomerweer van eerder deze dag is op dit moment omgeslagen in een verrassend bijtende kou), maar het ondertussen welbekende recept van euforische popliedjes met veel meezingbare nanana-koortjes komt ditmaal niet echt over. Het podium lijkt, net als eerder bij Port O’Brien, wat te groot voor de knusse pop van de Zweedse band en het matte optreden past ook niet echt bij het late tijdstip. Helaas wordt het even later met Athlete ook niet veel beter. De Britse poprockband doet weliswaar precies datgene waar ze voor zijn gehaald als headliner door een set met veel herkenbare hitjes te spelen, maar buiten de herkenbaarheidfactor blijft het allemaal toch wat aan de saaie en brave kant. Niet voor de eerste keer vandaag niet de juiste band op de juiste plek op het juiste tijdstip.

Zo dreigt een aardige Halderndag door een wat vreemde programmering aan het einde toch een beetje als een nachtkaars uit te gaan. Dan nog maar even een kijkje nemen bij Gravenhurst in de spiegeltent, een band die zich op plaat nog wel eens aan flinke noise-uitbarstingen durft te wagen en wellicht het beste medicijn is om weer een beetje wakker te worden na alle gezapigheid op de late avond. Helaas is zanger Nick Talbot dit keer helemaal in zijn eentje, en blijft de gehoopte adrenalinekick bij het veelal akoestische optreden achterwege. Gravenhurst in gestripte vorm is echter nog steeds meer dan de moeite waard. De trage, spookachtige nummers vinden nu nog makkelijker aansluiting bij de slowcore van een band als Low en Talbot weet met zijn minimalistische gitaarspel een prettig bezwerend effect te creëren. Zo eindigt de avond nog steeds als een nachtkaars, maar zorgde het laatste stompje was vóór het onvermijdelijke uitdoven wel voor één van de mooiste momenten van de dag.