De Japanse dj en producer Wata Igarashi heeft een bijzondere eer: niet alleen sluit hij zaterdag één van de podia van Draaimolen, vrijdagochtend is hij ook nog eens de opener. Dat doet hij met vier uur vrije improvisatie met zijn landgenoot Kuniyuki Takahashi. ‘Ik ga het podium op bijna als een toeschouwer. Open, zonder te weten wat er gebeurt.’

Agartha. Een mythische stad in het binnenste van de aarde, waar volgens esoterische verhalen een verborgen beschaving leeft. Voor de Japanse producer en dj Wata Igarashi was het ooit een kinderfantasie, een intuïtief beeld dat hem bijbleef. ‘Ik dacht altijd: de aarde is zó groot, daar moeten wel mensen binnenin wonen. Kleinere mensen misschien, of een parallelle beschaving. Het voelde logisch.’ Jaren later, tijdens de pandemie, vond hij dat idee terug en maakte er een soundtrack bij. Zijn album Agartha, uit op Kompakt, werd een sci-fi dagdroom in klank, evenveel jazz en filmmuziek als techno.

Diezelfde fantasie keert dit weekend terug in Tilburg, waar Wata samen met landgenoot Kuniyuki Takahashi het gloednieuwe MOON-podium van Draaimolen opent. Vier uur lang improvisatie, zonder script, zonder vaste set. Een poging om een tijdelijk ondergronds universum te scheppen – boven de grond, maar in de geest precies zoals Igarashi het ooit als kind voor zich zag.

Het MOON-podium is nieuw op Draaimolen. Waar veel festivalstages snelheid, energie en climax najagen, kiest MOON voor diepte en concentratie. ‘Ik hoorde dat dit podium meer gericht is op ambient en trager bewegende muziek, niet zozeer house en techno op topsnelheid,’ zegt Igarashi. Hij heeft Draaimolen zelf nog nooit bezocht, maar vertrouwt op de reputatie: een festival dat zorgvuldig programmeert en een publiek trekt dat vroeg op de dag al écht komt luisteren. ‘Ik vind dat bijzonder,’ zegt hij. ‘Op veel festivals zijn de vroege uren een bijzaak. Hier niet. Mensen komen met een doel, zitten, luisteren, beginnen misschien langzaam te bewegen. Dat past perfect bij wat wij willen doen.’

 

Smeltende klokken

Het optreden is ook een primeur: voor het eerst staat Wata Igarashi samen met Kuniyuki Takahashi op een podium. De twee kennen elkaar al jaren. Tijdens de pandemie speelden ze geregeld samen op kleine feesten in Japan, vaak in de buitenlucht, voor honderd man of nog minder. ‘In Japan waren er geen harde lockdowns. Clubs sloten vaak vrijwillig om steun te krijgen, maar daardoor ontstonden juist intieme feesten. Daar hebben we elkaar beter leren kennen.’

Ze namen ooit allebei deel aan Sony’s 360RA-project – een immersieve audio-ervaring waarbij geluid niet alleen rondom, maar ook van boven en onder komt. Igarashi, Kuniyuki en ook Peter Van Hoesen maakten ieder een eigen set in dat systeem. Samenwerken deden ze nog niet. ‘We spraken er vaak over, maar het kwam er nooit van. Draaimolen gaf ons eindelijk de kans.’

De rollen zijn helder: Kuniyuki brengt organische texturen, diepe grooves, een kosmopolitische rijkdom aan klanken. Igarashi zelf staat bekend om zijn messcherpe sounddesign en psychedelische spanning. Samen moeten ze een wereld van klank-surrealisme scheppen – The Melting Hours, zoals Draaimolen het doopte, verwijzend naar Dalí’s vervormende klokken.

 

Van Tokio naar Amsterdam

Om te begrijpen waar Igarashi vandaan komt, moeten we een sprong maken. Als kind wilde hij professioneel honkballer worden. Maar toen zijn vader, manager bij Fujitsu, het gezin meenam naar Londen en later Madrid, verdween die droom. De baseballteams in Europa stelden niets voor, merkte Igarashi tot zijn verdriet. In plaats daarvan rolde hij via klasgenoten de skate- en punkwereld in. Gitaar spelen, bandjes, skaten. Voor zijn studie keerde hij terug naar Tokio, waar hij jazz ontdekte. Coltrane, free jazz, improvisatie. ‘Ik vond het intenser dan hardcore punk. Kosmische energie.’ Hij speelde in improvisatiebands, soms urenlange sessies waarin ritme en trance belangrijker waren dan melodie. In feite: proto-techno, maar met gitaren.

De realiteit was weerbarstig. Met jazz viel nauwelijks te overleven. Dus belandde Igarashi bij een bedrijf dat muziek voor reclames maakte, Syn Entertainment. Daar leerde hij werken met synthesizers, DAW’s, sounddesign. En daar viel alles samen. ‘Ik ging naar psytrance-feesten, heel groot in Japan, maar werd vooral aangetrokken door de diepte van artiesten als Jeff Mills, Plastikman en Surgeon. Minder obvious, meer kosmisch. Toen mijn band stopte, besloot ik het zelf te proberen met synths.’ Zijn eerste techno-track? ‘Ongelooflijk slecht,’ lacht hij. ‘Ik dacht: vier maten, een loop, klaar. Maar nee – juist omdat techno zo minimaal is, vraagt het enorm veel gevoel en subtiliteit.’

Igarashi vond zijn plek in de diepe, hypnotische techno die ook het DNA is van festivals als Labyrinth, waar artiesten als Donato Dozzy en Peter Van Hoesen resident zijn. Hij ziet techno als een universele taal. ‘Wat me fascineerde: ik wist vaak niet of een producer man of vrouw was, jong of oud, waar hij vandaan kwam, of het één persoon was of twee. Dat maakte niet uit. Het ging alleen om de muziek.’

Twee jaar geleden verhuisde hij naar Amsterdam, samen met zijn vrouw. Niet naar Berlijn, zoals zovelen, maar bewust naar Nederland. ‘Amsterdam voelde kalmer, praktischer. Het verdrag tussen Nederland en Japan maakte de visa eenvoudig. Schiphol is een ideale hub. En iedereen spreekt Engels. Het was eigenlijk heel logisch.’ Zijn weekritme is strak: vrijdag vertrekken voor shows, zondagavond terug, maandag tot donderdag werken in de studio. ‘Zo kan ik produceren, iets wat vanuit Tokio onmogelijk was met al dat reizen.’

Fan van jezelf

Het album Agartha kwam precies in die coronaperiode tot stand. Geen techno, maar een soundtrack voor een denkbeeldige film. Igarashi schreef er zelfs een verhaal bij – maar besloot het niet te publiceren. ‘Ik wilde dat de muziek het verhaal zelf vertelde.’ Het is intrigerend hoe dat ondergrondse universum symbool staat voor de club. Donker, afgesloten, een parallelle werkelijkheid waar tijd vloeibaar wordt. ‘Daar had ik zelf niet bij stilgestaan,’ zegt Igarashi, ‘maar misschien klopt het wel. Misschien is dát waarom ik me altijd tot die cultuur aangetrokken heb gevoeld.’

En nu dus Draaimolen. Vier uur improvisatie. Igarashi neemt gitaar mee, microfoons, een elektronische berg apparatuur. De set begint zonder beats, met drones en soundscapes, langzaam opbouwend naar trage ritmes – of misschien niet. ‘We hebben niets vastgelegd. Het gaat erom dat de conversatie tussen mij en Kuniyuki klopt. Dat is het belangrijkste. Als dat werkt, ontstaat vanzelf een sfeer die je het gevoel geeft dat ze eeuwig kan duren.’ Het is spannend, erkent hij. Geen fallback, geen lijst van tracks. Doodeng, maar ook bevrijdend. ‘Ik ga het podium op bijna als een toeschouwer. Open, zonder te weten wat er gebeurt. Dat is eng, maar ook precies waar ik zin in heb.’