Misschien is het aan je voorbij gegaan, maar Mitski is indie-royalty. Ja, echt. De Japans-Amerikaanse indiepop muzikant pakt honderden miljoenen streams, meer dan bands als The National, Arcade Fire en LCD Soundsystem. Bij elkaar opgeteld! Haar show in Paradiso verkocht binnen tien minuten uit, zo snel dat je alleen maar kunt concluderen dat Mitski die zaal allang is ontstegen. En zoals het een popicoon betaamt heeft ze de bijbehorende fans, fanatiek zoals, zeg, Swifties dat zijn: hordes fans speculeren over privé-informatie zoals haar woonadres, online circuleren bizarre complottheorieën (volgens eentje zou haar vader een CIA-agent zijn).
Dus het was nogal wat, toen Mitski eind 2019 haar carrière aan de wilgen hing. Ze zeggen wel eens dat je moet stoppen op je hoogtepunt, maar dit was wel heel abrupt, een jaar nadat Be The Cowboy was uitgekomen. Er was een laatste show in New York. En een statement, waarin ze vertelde dat ze zich terugtrok uit de muziekindustrie. Daarin verwees ze naar de uitputtingsslag van vijf jaar lang toeren op haar lichaam (en de rol van haar fans daarin, daar kun je naar gissen). Ze was chronisch gestrest, had haaruitval, werd grijs. ‘Ik kan me amper nog iets herinneren van die tour, behalve dan de shows. Het ging in een waas aan me voorbij,’ vertelt ze er nu over. En na die laatste show: totale radiostilte. Geen nieuw materiaal, geen interviews, zelfs haar social media werden gedeactiveerd.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Sinds vorige week is er Laurel Hell, haar zesde album, waarop ze een zijstap maakt naar vreugdevolle disco en synthpop, in een poging om de zwaarte van zich af te gooien. De referenties: Gorgio Moroder, maar ook Scott Walker, Arthur Russel en Ultravox. ‘Ik trok het niet meer om langzame, verdrietige liedjes te maken. Het album is een soort peptalk voor mezelf.' Neem bijvoorbeeld ‘Stay Soft’, de geweldige laatste single van het album. ‘Het begon als een rechtdoorzee rocknummer. Maar het was zo’n zwaar, melodramatisch liedje dat ik dacht: ik heb contrast nodig. Toen kwamen al die disco-invloeden erbij. Abba en Moroder, maar ook John Cale. Ik houd van een goeie climax aan het einde. Toen hebben ik en mijn producer Patrick er nog een overstuurde gitaar ingegooid, om het heel groot te maken, en er nog een klein vleugje drama aan te geven.’