Foals: “Het is een illusie dat onze maatschappij altijd zal blijven bestaan”

Yannis Philippakis laat zijn Griekse roots spreken

Atze de Vrieze ,

Al vier albums lang kennen we de Engelse band Foals als een stel eigenwijze gasten, die alles net even anders doen. Hun muziek is compact en intens, en dat blijkt de juiste insteek om te overleven in een wereld waarin de bands nog sneller gaan dan ze komen. Een gesprek met frontman Yannis Philippakis over het nieuwe album, zelfdestructieve neigingen, de crisis in zijn tweede vaderland Griekenland en het kinderboek dat hij ooit wil gaan schrijven.

Twee dingen heeft Yannis Philippakis nodig: koffie en sigaretten. Veel koffie, nog meer sigaretten. Het is een winderige ochtend midden in de zomer. Voor de deur van het Volkshotel aan de Wibautstraat heeft zojuist een fikse kettingbotsing plaats gevonden, waarbij een stuk of zeven, acht auto’s half over de kop vlogen. Het is totaal aan Philippakis voorbij gegaan, want hij was bezig met de laatste keuring van de eerste video van het nieuwe album, titelnummer What Went Down. Het is Foals’ vierde album alweer, en er mag best iets van verwacht worden. Na jarenlang prima meegespeeld te hebben in de middenmoot, groeide Foals dankzij radiohit My Number drie jaar terug uit tot een echt serieuze band. Down The Rabbit Hole gaf ze vorig jaar zelfs een headline-spot. “Dat gebeurt steeds vaker”, stelt Philippakis tevreden vast. Toch laat Foals de band zich niet gek maken door de gouden bergen die ineens voor het oprapen liggen.
 
What Went Down begint met een keihard nummer. Het was ook het eerste nummer dat jullie naar buiten brachten van dit album. Ben je hier het meest trots op?
“Niet per se. We hebben het eigenlijk altijd zo gedaan. De vorige keer eerst Inhaler, toen pas My Number. What Went Down is voor mij het meest intense nummer van het album. Het doet me denken aan een katachtig roofdier dat de aanval inzet op een gazelle. Dat moment dat totale concentratie omgezet wordt in een brute, agressieve sprong, dat is dat nummer. Ik voelde me ook echt een dier toen ik dat nummer inzong, alsof ik het ongeciviliseerde deel van mijn brein aansprak.”
 
Ben je wat dat betreft dieper gegaan dan voorheen?
“Misschien wel. Met name Albatross, A Knife In The Ocean en What Went Down beschouw ik als mijn beste nummers ooit. Of misschien niet de beste, maar wel in hoe ver ik mezelf gepusht heb. Ik heb van mezelf gevroten als een kannibaal. Niet dat ik mezelf pijn doe hoor, maar ik gebruik mezelf als brandstof. De pijn, het schuldgevoel, de paniek, het is op een goede manier vastgelegd.”
 
Schuld, dat woord gebruik je vaak. Al in de eerste regels van het album komt het woord ‘guilt’ letterlijk weer voor. Hoe komt het dat je daar steeds weer bij uitkomt?
“Ik weet het niet zo goed, maar het is duidelijk iets dat in me leeft. Ik voel me ook regelmatig schuldig dat ik geen betere vriend, zoon of broer ben, maar door het traject dat ik gekozen heb - als muzikant - lukt dat me vaak niet. Andere dingen lijden daar onvermijdelijk onder. Negatieve gevoelens probeer ik om te zetten in iets positiefs, een liedje. Het is een gevaarlijke balans om dat steeds op te zoeken. Ik ben opgegroeid met het romantiseren van zelf-destructieve mensen. Altijd was ik onder de indruk van heel mannelijke figuren die zichzelf snel opbrandden. Een band als Nirvana, maar ook schrijvers als Ernest Hemingway, David Foster Wallace, mensen die verdoemd leken. Ik weet nog steeds niet of ik dat zelf ook ben, of dat ik zo lang een masker draag dat het mijn gezicht geworden is. Conflicten zijn ook in mijn creatieve proces belangrijk. Je kunt niet elke dag op een paar dure slippers op en neer naar de gym sloffen en verwachten dat daar iets goeds uit komt.”
 
Jullie zijn toe aan je vierde album. Veel bands uit jullie generatie zijn al verdwenen of ver weg gezakt. Is het moeilijk om te overleven?
“Kennelijk. Los van het feit dat gitaarmuziek in het algemeen niet zo populair is, denk ik dat de druk op bands om meteen succes te boeken enorm is, vooral als je bij een major label zit. Wij zelf kwamen op tegelijk met bands als Klaxons en Friendly Fires, die het allemaal niet gered hebben. Om eerlijk te zijn zie ik ook niet heel veel jonge gitaarbands die opwindend genoeg zijn om te blijven. Er is te veel pastiche, te veel 90s nostalgie, het is simpelweg niet goed genoeg.”
 
Je hebt een Griekse vader, wiens naam je draagt. Zelf ben je in Engeland geboren, maar je wordt vast continu naar de crisis gevraagd?
“Ja, en dat vind ik niet erg. Ik kan niet meer dan mijn persoonlijke visie geven. Voor echt intelligente dingen heb ik te weinig verstand van economie. Maar ik begrijp het wel: mensen willen graag weten hoe het daar nu echt is. Ik kom er regelmatig, in elk geval eens per jaar, liefst twee keer. Ik weet hoe het daar is, namelijk niet best. Mijn vader woont er, al mijn neven zitten zonder werk. Mijn connectie met Griekenland is overigens heel specifiek. Het land, de hoofdstad Athene, ik kom er heel graag, maar mijn hart ligt bij het kleine, geïsoleerde dorpje waar mijn vader woont. Zelf heb ik daar kort na mijn geboorte ook een paar jaar gewoond. Het dorp bevindt zich op een enorme klif te midden van ruige natuur. Je kunt er niet met de auto komen.”

De Griekse artiest Larry Gus noemt zijn land ‘de anus van Europa’. Hij maakt altijd grapjes over de situatie. Voel jij je daar ook toe gedwongen?
“Nee, helemaal niet. Ik vind niet dat het Griekse volk zich slecht hoeft te voelen over de situatie. De crisis is te danken aan de oude politieke klasse in het land, die walgelijk en corrupt was. Het heeft ook alles te maken met de manier waarop de Europese Unie gestructureerd is. Er zijn in Griekenland diepgewortelde overtuigingen die incompatibel zijn met de moderne, ontwikkelde, Westerse democratie. De problemen waren onvermijdelijk.”
 
Je woont zelf in Engeland, maar ik kan me voorstellen dat je door je connectie met Griekenland wel veel sneller over dit soort dingen na gaat denken. Het gaat uiteindelijk heel Europa aan. 
“Zeker, maar ik heb sowieso altijd wel interesse gehad in hoe de maatschappij functioneert. Mijn moeder heeft me heel religieus opgevoed, met een grote scepsis tegen het materialisme. Zij is heel erg geïnteresseerd in de manier waarop de oude jagers-verzamelaars-gemeenschappen werkten. Ik denk ook dat mijn blik mede beïnvloed werd door het feit dat ik me zowel in Griekenland als in Engeland nooit echt thuis gevoeld heb. Laatst was ik in Griekenland bij een oude ruïne, waar ergens rond 1.500 voor Christus Agamemnon de Trojanen bevochten zou hebben. In dit tijd moeten ze vast gedacht hebben dat die muren er voor altijd zouden blijven staan, en dat hun beschaving de juiste was. Precies zoals wij dat nu denken. Studies laten zien dat beschavingen op hun piek altijd een obsessie vertonen met fysieke welvaart, met goed eten, met seksuele bevrediging en materialisme. Hoe lang we nog hebben? Ik weet het niet, maar ik weet wel dat het een illusie is te denken dat onze maatschappij altijd zal blijven.”

In Birch Tree zing je over water dat langs stroomt, natuurlijk een klassiek beeld voor het vervliegen van de tijd. Je hebt het nu over antieke beschavingen, maar zie je ook een verschil tussen nu en tien jaar geleden?
“Absoluut, ik heb het idee dat mensen veel meer met zichzelf bezig zijn, natuurlijk dankzij het narcisme dat sociale media met zich meebrengen. Toen wij begonnen had je alleen maar MySpace, voor ons destijds heel belangrijk. Ik had laatst een nostalgisch gevoel toen ik ergens het MySpace logo tegenkwam. Gek is dat, nostalgie naar iets uit de digitale tijd.”
Ben je zelf een heel andere man dan toen?
“Ik ben niet totaal anders, maar ik ben zeker niet hetzelfde. Toen we de band begonnen was ik 19, 20. Ik had het gevoel dat ik onsterfelijk was, ik was zelfverzekerd en ‘cocky’. Nu kijk in recht in de loop van de dertig. Nog steeds niet echt oud, maar toch. De band was vroeger een eindeloze snelweg naar de horizon, nu zie ik afslagen.”

Waar denk je dan aan?
“Ik wil een kinderboek schrijven, gebaseerd op mijn kat, en een soort zelfhulpboek over het creatieve proces, getiteld 73 Notes To Self. Ik wil muziek maken buiten Foals, vermoedelijk elektronische muziek. Ik heb allemaal oude drumcomputers en synthesizers, die ik dan in mijn eentje aan elkaar schakel. Wat ik maak heeft techno- en hiphopinvloeden en een industrieel randje. En ik wil meer tijd doorbrengen met mijn moeder. Voor het eerst zie ik in dat mijn vader en moeder ouder worden. Het is net als het besef dat ik kreeg toen ik naar het oude Griekenland keek: dingen zullen niet altijd hetzelfde blijven. Mijn moeder is een typische Joodse vrouw: dominant, bazig, direct. Wat nu gebeurt zie je bij iedereen, maar mij verbaasde het echt: de hiërarchie kantelt. Ineens vraagt zij mij om advies over dingen. Ik help haar met haar auto, ik beantwoord eindeloos veel vragen over het gebruik van een Macbook. Ik bedoel: hoe moeilijk kan het zijn om een e-mail te versturen? Hoe dan ook: dat soort dingen veranderen, onvermijdelijk.”

Je houdt al jaren dagboeken bij. Worden ze elk jaar dikker of dunner?
“Dunner. Vroeger schreef ik alles op. Soms maakte ik mezelf wakker als ik op de rand van de nacht een interessante gedachte had. In die paar minuten vind ik mezelf interessanter dan de hele rest van de dag. Tegenwoordig heb ik minder te zeggen. Dat wil zeggen: ik zeg alleen de interessante dingen. Dat geldt ook voor de muziek.”
 
Schrijf je minder nummers?
“Niet minder muziek. Voor dit album hebben we honderden loops en schetsen door moeten werken. Maar het gaat wel anders dan in de eerste jaren. Ik heb leren loslaten. Bij het eerste album had ik de regie strak in handen. We hadden regels voor onszelf, maar die hebben we een voor een doorbroken. Het doel was om een gezamenlijke intuïtie te vinden. Je wilt als band een soort organisme vormen. Je wilt iets maken dat groter en mooier is dan jou als persoon. Soms lukt dat, en die momenten duren altijd maar even, gevolgd door momenten van wanhoop. Die kleine momentjes, daar ben ik voortdurend naar op jacht.”