Even vóór alles: Thomas Azier heeft een prachtige plaat gemaakt. Een sierlijke, intieme, mooi klinkende plaat, zijn vijfde album. Waarom dat voor alles duidelijk gesteld dient te worden? Omdat bij lezing van dit interview de indruk kan ontstaan dat Thomas Azier het allemaal ook niet meer weet. Dat is ook wel een beetje zo, maar het kan dus allebei: het allemaal niet meer zo goed weten, en daar vervolgens mooie muziek uit laten ontstaan.

Het zit zo: tijdens het maken van The Inventory Of Our Desire vond Thomas Azier zichzelf vaak midden in de spits terug in een gammele Volvo op de Periferique van Parijs. Het beeld bij uitstek van een vastgelopen Europa: de stroeve logistiek van een stad die hem een paar jaar eerder al eens uitgespuwd had. ‘Helemaal kut’ dus, beaamt hij, maar hij had geen keuze. De liefde had hem teruggelokt naar de stad die geheel onterecht de naam ‘stad der liefde’ draagt, met zijn chansons en zijn walgelijke Emily In Paris. Zijn kersverse vaderschap dwong hem tot kantooruren, en hij moest nu eenmaal naar dat kleine hokje aan de rand van de stad waar hij de post-productie van zijn nieuwe album kon doen.

‘Veel muzikanten zijn doodsbang om kinderen te krijgen’, zegt Thomas Azier. ‘Ze willen geen kind op deze verdorven wereld zetten, of ze zijn bang geen muzikant meer te kunnen zijn.’ Het vaderschap maakte in elk geval korte metten met de levensstijl die Thomas Azier er de laatste vijftien jaar op nahield. En ja, de corona-pandemie hielp daar ook een handje aan mee. Het was altijd knap ingewikkeld om bij te houden waar Thomas Azier nu weer woonde. ‘Ingewikkeld? Nee hoor, het is eigenlijk best makkelijk’, reageert hij. ‘Ik zat een tijdje in Berlijn, waar jij me bezocht hebt. Toen ben ik even naar Parijs gegaan, maar daar was ik niet gelukkig. Het was het einde van mijn Universal periode, rond mijn tweede album Rouge. Toen heb ik een jaartje rondgereisd, ik kon nergens echt aarden. Ik zat een tijdje in Tokio, een tijdje in New York, en uiteindelijk belandde ik in Amsterdam, dat voelde als een soort warm bad. Uiteindelijk vond ik de liefde bij de vrouw waarmee ik alle visuele dingen rond mijn muziek maak. Zij heeft al een dochter van dertien uit een eerdere relatie. Het kost gewoon tijd om daar iets van te maken, dat gaat niet één twee drie. Ik heb eerst een tijdje gependeld tussen Amsterdam en Parijs, maar nu ik zelf ook vader ben zijn we echt een gezin.’

Het tropisch regenwoud van de popmuziek

Noem het maar ‘best makkelijk’. Maar dat is nu eenmaal de Thomas Azier zoals we hem leerden kennen. De jongen die als begin-twintiger met een tas met onderbroeken en sokken naar Berlijn trok. Kleine tas, grote droom. ‘Het zoekende, de bewijsdrang’, zegt Azier. ‘Ik had grote ambities, die uiteindelijk helemaal niet bleken te kunnen. Dat zag je ook in mijn allereerste album Hylas, dat gaat over Griekse mythen, grote verhalen. Het had ongetwijfeld te maken met het kleine Friese dorpje waar ik vandaan kwam. Zo van: dit kan het leven niet zijn, het moet iets groters zijn. Maar die ambities blijken uiteindelijk hol. Althans: je wordt er niet gelukkig van. En dan ga je het geluk zoeken in kleine dingen, in relaties, in hoe je mensen behandelt. Geen fictieve verhalen meer, maar schoonheid ervaren in de saaiheid van het dagelijkse leven. Dat is best moeilijk, hoor.’

What does it mean to be free?’ Die vraagt stelt Thomas Azier zich in het gelijknamige nummer, te vinden op een plaat die The Inventory Of Our Desire heet en die dus precies hierover gaat: een onderzoek naar zijn verlangens en dromen. Wat zijn ze nou eigenlijk waard? In ‘Babylon’, zijn grootste hit van een paar jaar geleden, zingt hij over vrijheid als een matrasje op de grond. Maar daar komt hij niet meer mee weg. Wat betekent het om vrij te zijn als je bankrekening leeg is en als je in je appartement ingesloten bent tussen stapels dozen met shit die je online besteld hebt? Het is een maatschappij waarin de scooterzaak en de bloemenwinkel op de hoek geen scooters en bloemen meer verkopen maar de hele dag pakketjes scannen. ‘Het is een soort moderne slavernij waar die mensen in zitten’, zegt Azier. ‘Maar wat doe je ermee, behalve Amazon mijden? Ik moet denken aan een experiment van een socioloog die een prullenbak in de collegezaal zette. Studenten vooraan zeiden: natuurlijk kunnen we daar een propje in gooien, het ding staat vlak voor onze neus! Pas als je achter je kijkt zie je dat het niet voor iedereen zo eenvoudig is. Een kinderlijk eenvoudige manier om privilege uit te leggen.’

Natuurlijk is Thomas Azier zelf ook hartstikke geprivilegieerd. Hij leeft al vijftien jaar van zijn muziek, ook al is het schrapen. Want hij heeft weliswaar een publiek, maar een échte doorbraak met een radiohit kwam er nooit. Dus ja, als je dan in je Volvo in de file zit en nadenkt over je gezin en de boodschappen, komt onherroepelijk de vraag: wat doe ik eigenlijk met dat privilege? ‘Dat is een struggle, man’, zegt Azier, die zich bewust is van de ingewikkelde fase in zijn carrière: de mid-career periode. Het nieuwe is eraf. Hij is niet meer de avontuurlijke jongen die de wereld rondreist, er zijn nieuwe, jongere artiesten. ‘Mensen met een lange carrière zijn zeldzaam in de popmuziek’, beseft Azier. ‘Maar ze zijn zeer belangrijk, ze zijn het tropisch regenwoud van de popmuziek.’

De aktetas van Nick Cave

Hét beeld waar veel jonge (Thomas Azier is amper 35!) popmuzikanten met ontzag naar opkijken is dat van Nick Cave met zijn aktetas, elke dag naar kantoor om mooie dingen te schrijven. James McGovern van The Murder Capital begon er al over in een interview op 3voor12, en ook Thomas Azier verwijst ernaar. Het is natuurlijk ook niet gek dat tourende muzikanten massaal na zijn gaan denken over hun rol in ‘het normale leven’. Ineens was hun reisdrang beperkt, tijdens de lockdowns zaten ze thuis, net als iedereen. ‘Isolation sucks me dry’, zingt Azier in ‘Pelachian’. De afkick van een leven vol prikkels en ontmoetingen. ‘Nick Cave vertelde onlangs dat hij na de dood van zijn zoon alle memorabilia uit zijn kantoor weg gedaan heeft. Boeken, platen, foto’s, onderscheidingen, herinneringen waarmee hij zich omringde. Hij zei: “Die zelfobsessie past niet meer bij hoe ik nu in het leven sta.” Ik weet niet of ik zelf daar al ben, maar ik vind het wel mooi. Je moet natuurlijk wel een ego hebben om op het podium te staan. Je moet jezelf goed genoeg vinden om überhaupt muziek uit te brengen. Je mag trots zijn op wat je achter je hebt liggen, tegelijk moet het niet belangrijk zijn.’

Uit al deze hersenspinsels en nieuwe levenservaringen ontstond dus The Inventory Of Our Desire, een plaat die hij maakte met saxofonist Maarten Hogenhuis, gitarist Obi Blanche en jazzdrummer Simon Segers. Azier klinkt er soms wel eens als de recente incarnatie van Nick Cave, een compliment dat hij weigert aan te nemen. Intussen heeft Thomas Azier zijn kleine hokje buiten de ring ingeruild voor een part-time studiootje in een complex waar ook AIR en Phoenix huizen, prima gezelschap. Hij zit hoog en droog in het tiende arrondissement van Parijs. Hij weet waar de mandarijnen het goedkoopst zijn, op welke momenten je vooral níet in de metro moet stappen en hij geniet van de ‘rollercoaster’ die het vaderschap is. ‘Het is natuurlijk één groot cliché, maar het is intens. Je voelt alles. Ik heb wel respect gekregen voor zorgberoepen, leraren, verplegers, ouderenzorg. Je bent de hele dag schijnbaar onbenullige handelingen aan het uitvoeren, maar als je dat liefdevol doet hebben die verschrikkelijk veel impact op de lange termijn.’

Thomas Azier speelt zondag 12 maart op Grasnapolsky met het Noordpool Orkest. Op 10 maart speelt hij live in 3voor12 Radio op 3FM.