Half augustus verscheen Golden Sings That Have Been Sung, het ‘echte’ derde studioalbum van de Amerikaanse gitaarvirtuoos Ryley Walker. Daarop is te horen dat de koning van de klassieke gitaartokkel Het Liedje dit keer niet uit het oog is verloren.

Je zal ze de kost moeten geven. Jongens en meisjes die zich bekwamen in een bijzondere stijl van hun instrument bespelen en vervolgens vergeten waar het bij popmuziek om draait: het liedje. Ryley Walker, net 27 en geboren in de buurt van Chicago, heeft zich gespecialiseerd in ‘fingerstyle’ gitaarspel – om iets preciezer te zijn de folk barok, een volwassen manier van spelen die je ook terug hoort op albums van Led Zeppelin, Jethro Tull en Tim Buckley. Walker had er ook een handje van: mooi tokkelen en ondertussen vergeten om een liedje te schrijven of een tekst te zingen. Zijn eerste werk All Kinds Of You (2014) kwam niet verder dan de platenkasten van gitaarfreaks en collegavirtuozen. Pas toen Walker werd opgepikt door het Dead Oceans label, kwam er schot in de zaak. Primrose Green uit 2015 werd de lucht in geschreven en Walker kon zijn koffers pakken voor een wereldtournee van tien maanden. ‘... en dat vond ik helemaal niet erg,’ vertelt hij nu. ‘Ik ben graag aan het werk. Jarenlang heb ik allemaal rotbaantjes gehad: bordenwassen en hondenpoep opruimen. Natuurlijk heb ik nu twee tropenjaren achter de rug. Anderen zouden gek worden als ze dit meemaken; ik ben ook gek geworden, maar op een goede manier. Toeren leidt tot een soort zelfdiagnose van mentale gekte. Je zit met vier gasten de hele dag in een busje en soms knapt er iets in je hoofd. Dan moet je daar maar uit zien te komen. Muziek is gelukkig altijd het grote antidepressivum.’ Verder zijn de regels in de bus eenvoudig: geen scheten, geen slecht voedsel en zoveel mogelijk proberen te slapen. 

‘Anderen zouden gek worden als ze dit meemaken; ik ben ook gek geworden, maar op een goede manier.’

3voor12 sessie @ Into The Great Wide Open

Blue Afternoon

De liefde voor zijn antidepressivum muziek zat er bij Ryley al vroeg in. Als kind viel hij al voor de Westcoast-punk van Black Flag en Circle Jerks. ‘Ik heb altijd van dingen gehouden waar ik mijn ouders gek mee kon krijgen. Punk is de muziek van de buitenstaander. Ik hou ook van outsider art en outsider movies; uitingsvormen andere mensen bang van worden omdat ze dan aan alles in het leven gaan twijfelen. Ik heb altijd al geweten dat ik geen mainstreamtype was. Ik wilde nooit een echte baan, dat was niks voor mij. Mijn spanningsboog is vrij kort en ik word altijd ontslagen, omdat ik onhandig ben. Liever arm dan dat ik een echte baan heb. Nu heb ik een nepbaan en ik ben nog steeds arm, haha.’

Toen hij als puber eenmaal met school stopte en zijn dagen vooral stoned voor de televisie met een gitaar op schoot sleet, ging hij op zoek naar andere muziek. Walker stroopte de lokale platenwinkels af op zoek naar wat hij zelf noemt ‘freak music’ en speelde bij thuiskomst urenlang mee met oude jazzen folkplaten. John Coltrane was favoriet, maar Blue Afternoon (1969) van Tim Buckley werd een obsessie. ‘Ik had geen echte muziekopleiding maar ik wilde beter worden. Dus oefenen, oefenen, oefenen.’ 

‘Ik had alleen maar de riff en brabbelde er een bak onzin overheen. Het was een flop, maar wel een leerzame flop.’

Hoewel Primrose Green in Walkers eigen woorden ‘een redelijk geslaagde poging’ was, stelde hij zich in de voorbereiding op Golden Sings That Have Been Sung tot doel vooral een betere liedjesschrijver te worden. Maar dat is lastig als je niet het type liedjessmid bent dat hapklare songs opschrijft. Walker is meer van het proefondervindelijke vallen en opstaan. ‘Het nummer “The Roundabout” hebben we afgelopen jaar voor het eerst gejamd op Vlieland, tijdens Into The Great Wide Open. Ik had alleen maar de riff en brabbelde er een bak onzin overheen. Het was een flop, maar wel een leerzame flop. Soms lukt zo’n experiment wel meteen. Dat voel je. Het is precies hetzelfde gevoel als je weet dat je een goede drol hebt gedraaid.’ Zelfs nummers die op eerdere albums van Walker staan, krijgen op het podium een nieuw jasje. ‘Muziek is nooit af. Je kunt altijd weer manieren vinden om het op een andere manier interessant te maken. Als ik mijn t-shirt vandaag binnenstebuiten draag, ziet het er anders uit, het voelt ook anders, maar toch is het ergens hetzelfde oude shirt.’ 

‘Soms lukt zo’n experiment wel meteen. Dat voel je.’

Ultieme natte droom

Na de uitgebreide Primrose-tour bezocht Walker, eenmaal terug in Amerika, improvisatieavonden in de lokale kroeg en kwam zo in contact met enkele van zijn muzikale helden uit de Chicago muziekscene, een scene die nog geen twintig jaar geleden floreerde en ook al improviserend opereerde op het snijvlak van pop, jazz en experiment. Jim O’Rourke is een van de grote namen daaruit, evenals de band Tortoise. Uiteindelijk was het LeRoy Bach, ex-Wilco, die zich over Walker ontfermde en de ruwe ideeën vorm gaf in fraai georkestreerde liedjes. Toen het ernaar uit zag dat Walker muzikaal een flinke slag zou gaan slaan met het nieuwe werk, besloot hij zijn overgebleven pijlen te richten op de teksten. ‘Die heb ik dicht bij mijzelf gehouden. Dat is immers de enige realiteit die ik ken. Ik besloot niet meer op te schrijven wat een of andere platenverzamelaar in zijn ultieme natte droom zou willen horen.’

Met Golden Sings nog maar net in de winkels heeft Walker alweer een indrukwekkende trits optredens voor de boeg. Er moet weer gewerkt. ‘Ik sta ongeveer 200 dollar rood, dus ik moet weer geld verdienen. Mijn huisbaas blijft mij ook maar bellen. Chicago is een fijne stad, maar het is ook een goed plek om af en toe te verlaten. Het is er altijd koud en de mensen zijn er zwartgallig en vaak te hard voor zichzelf. Ik ook, maar ik kan dat een plek in mijn teksten geven. Helaas zien veel van mijn fans het verschil niet tussen een fikse dosis humor en een flinke depressie.’