Árstíðir neemt al jaren een bijzondere plek in binnen het internationale folk landschap. Het IJslandse trio reist de wereld over met muziek die diepgeworteld is in de tradities van hun eiland, maar tegelijk verrassend eigentijds klinkt. Dinsdagavond staat de band, na zes jaar, voor de tweede keer in Goes. ’t Beest vormt het decor van de Vetrarsól-tour.

De zaal is voor de gelegenheid omgebouwd tot een intieme theateropstelling met zitplaatsen, tafeltjes en kaarslicht. Niet iedereen kan zitten, maar dat doet niets af aan de beleving. Vanaf de eerste noten wordt duidelijk waar Árstíðir in uitblinkt: het oproepen van een sfeer die groter is dan het podium. Wie zijn ogen sluit, ziet IJsland voor zich — de leegte, de kou, maar vooral de warmte die onder die ruigheid schuilgaat.

Het concert opent met een instrumentale intro: windgeluiden, piano, een melancholieke viool en diepe bastonen. Het podium blijft nog leeg terwijl Himinhvel zich langzaam ontvouwt. Duister en breekbaar tegelijk. Het zet meteen de toon voor een avond waarin stilte minstens zo belangrijk is als geluid.

Centraal staat het recente album Vetrarsól – Voices of the Winter Sun (2024), een grotendeels a capella werk waarin traditionele IJslandse zangvormen samenkomen met moderne invloeden. Die nummers worden afgewisseld met ouder materiaal, waaronder werk van Hvel (2015). De drie vaste bandleden — Daníel Auðunsson, Gunnar Már Jakobsson en Ragnar Ólafsson — worden op deze tour versterkt door een Frans strijkersduo op viool en cello. Die toevoeging geeft de muziek extra diepte en versterkt het gevoel van weidsheid.

De zaal luistert ademloos. Complete a capella stukken, gezongen met z’n vijven rond één microfoon, zorgen voor kippenvelmomenten. Het voelt intiem, bijna alsof je bij een kampvuur zit. Halverwege is er een korte pauze, nodig om even op adem te komen. Een fan vooraan, die vrijwel elk woord meezingt, wordt door de band persoonlijk begroet. Het is haar vierde show van deze tour — en volgens haar is geen avond hetzelfde.

Naast IJslandstalige liederen klinkt er ook Engelstalig werk, zoals Shine, waarin vervormde strijkers een donkere rand toevoegen. De band neemt de tijd om het publiek mee te nemen in de achtergrond van de songs en de zangtradities van hun land. Met een knipoog: “Iceland is so far away from Europe that we didn’t know Bach.” Het publiek krijgt zelfs les in een polyfone zangtechniek, Tvísöngur. Links zingt oe-oe-oe, rechts krijgt een eigen toon en zo produceren we samen een typisch IJslandse melodie.

Hoogtepunten zijn onder meer Hvenær kemur sól, over het verlangen naar zonlicht, en Ljóð í Sand, een verstild lied over vergankelijkheid. Ook Shades springt eruit, met spannende ritmewisselingen en een jagende vioolpartij. De staande ovatie is meer dan verdiend. Als toegift volgt een traditionele IJslandse drinking song en tot slot een vierhonderd jaar oud kerstlied van de Faeröer. Een sobere, maar treffende afsluiter.

Árstíðir betekent ‘seizoenen’ — en juist de donkere maanden lijken het perfecte decor voor deze muziek. Ruw en warm tegelijk, melancholisch maar troostrijk. Goes krijgt voor even een vleugje IJslandse winter. Het hart zit er vol van.