Lucky Fonz III op zoek naar het sublieme: “Iedereen wil het banale ontstijgen”

Over Linde met een E, Arie Boomsma, terrorisme en de kunst van het optreden

Tekst: Timo Pisart, foto’s: Jelmer de Haas ,

Over sporttips van Arie Boomsma, huiskamerconcerten met Damien Rice en natuurlijk zijn grote geliefde Linde met een E. Drieënhalf uur in gesprek met de meest romantische troubadour van Nederland: Lucky Fonz III, die net als ieder ander zoekt naar het sublieme. Maar hoe ontstijgt hij het banale?

“Je bent helemaal niet naakt!“, klinkt het vanuit de tribune van het kleine amfitheatertje. Luid gelach en gejoel. “Kijk naar me! Hoe naakt kan ik zijn? Nu zal je het krijgen, hoor”, antwoordt een wat slungelige jongen op het podium, om een droevig liedje in te starten over zijn jeugddroom om zeeman te worden. Al gauw ontaardt die in een nachtmerrie, wanneer hij uiteindelijk op zee en gek van de eenzaamheid zijn hondje wil ontdoen van het vel.

Die jongen met gitaar is Lucky Fonz III, en het zit zo: vandaag brengt hij zijn zesde album In Je Nakie uit, en dat viert hij op het charmante festival Grasnapolsky op de Veluwe. Een beetje onhandig presenteert hij zich op het podium, maar hij weet dondersgoed wat hij doet. Razendsnel schiet zijn blik langs de gezichten van zijn toehoorders, oogcontact makend met ie-de-reen. En het werkt: op de juiste momenten gaat het publiek – zo’n 500 man – af als een perfecte lachband, om vervolgens bij de intiemere passages weer muisstil toe te kijken. Een hip meisje vooraan knijpt haar vriendje in de hand, aangeschoten dertigers kijken glimlachend toe en joelen bij elke grap. Lucky Fonz III heeft vandaag iedereen in z’n greep. Tijdens succesnummer Ik Heb Een Meisje trekt hij een jongen – “hallo Robert!” – het podium op die toch al alles meezingt, om het liedje aan zíjn vriendin op te dragen. Om Robert weer charismatisch van het podium te werken zodra hij een beetje vervelend wordt.

Al sinds jaar en dag is Lucky Fonz III de meest ontroerende en vermakelijke troubadour van Nederland, en hij lijkt er alleen maar beter op te worden. “Daar proost ik op!”, grijnst de 34-jarige Otto Wichers – zijn echte naam – een week eerder in de oudste kroeg van Nijmegen: In de Blaauwe Hand. Waarom in Nijmegen? Nou, zijn ouders wonen nog hier en zijn tandarts dus ook. “Ik had gisteren een wortelkanaalbehandeling en dacht: kan ik me achteraf lekker laten verzorgen. Bleek het helemaal geen pijn te doen, dus ik heb gewoon op de bank gechilld.”

Drie uur lang zal hij razend enthousiast en in hoog tempo mijmeren en filosoferen, vaak gespekt met literaire en historische verwijzingen maar nooit elitair, over een keur aan onderwerpen. Over zelfmoordterroristen, de zoektocht naar het sublieme, het blauwe kaasplankje op tafel en de sisyfusarbeid die fitness is. “Ik, een ijdele artiest, kreeg dus een fakking buikje. Dat kan natuurlijk niet, ik moet er slick uitzien. En het gaat heel decadent overkomen wat ik nu zeg, maar wat doe je dan? Je belt Arie Boomsma. Dus Arie zei me: ‘Je lijkt me iemand die snel is afgeleid en wat interactie nodig heeft. Kom een keer met me boksen!’ Ik hing op en dacht eerst: ‘Arie heeft gelijk.’ Maar daarna al gauw: wat een onzin, iedereen denkt altijd dat ik licht-chaotisch ben, terwijl ik al zeker acht jaar succesvol een eenmansbedrijf run. Ik zag laatst hoeveel belasting ik moet betalen, daar ben ik trots op. Ik zag het dus als een uitdaging, en daarom ging ik naar de Fit For Free, ik kan dat best zelf. Ik kwam daar, en snapte het eerst niet: de bedoeling is weerstand op te roepen, en dat is in de kern iets absurds. Het zijn repetitieve bewegingen zonder extern doel. De perfecte theatrale verbeelding van Sisyfusarbeid, de steen komt nóóit boven.” Waarop Wichers zeker twintig minuten begint uit te wijden over het filosofische vraagstuk van fitness, de mogelijkheid tot een intense zelfstudie, dualisme tussen lichaam en geest en een verhoogd libido. De conclusie: “Ja, ik ben dus best wel into fitness, maar ik ben nog geen Faberyayo.”

Opeens, terwijl hij een slok neemt van míjn borrel: “We dwalen af, waar hadden we het ook alweer over?” Ik weet het niet meer precies, maar meen me te herinneren dat ik een halfuur eerder iets vroeg over de ambacht van het optreden. “Oh ja! Weet je wat het is? In elke situatie kijk ik weer: wat moet ik doen? Ik speel ook wel op bruiloften en partijen, soms een conferentie. Dan kan een optreden echt CHAOS zijn. Er zitten hopelijk wat fans die echt geïnteresseerd zijn, maar er krijst ook een kind doorheen of zitten een paar mannen aan de bar. Ik heb dan wel trucjes om ze stil te krijgen.”

Dan loopt hij bijvoorbeeld weg van de microfoon en blijft hij praten, waardoor ze het nét niet horen. “Meteen zie je iedereen zo van ‘wat zegt ie nou, wat zegt ie nou?’. Of mijn geluidsman zet het geluid expres zachter. Ik maak ook wel eens iets stuk, gooi een glas om of donder mijn mondharmonica op de grond. Iedereen kijkt zodra er iets fout gaat, als je die gemeenschappelijke aandacht kan vangen en wóép, naar het liedje stuurt, dan kan het zomaar eens lukken.”  

Wat doe je als het niet lukt?
“Nou ja, dan stop ik voordat ze het merken. Hoe kut is het als je een artiest ziet proberen, maar het lukt niet? Dat is fucked up. Het mooiste is als je hem níét ziet proberen, maar het lukt wel. Als het niet lukt, dan geef ik tegenwoordig vooral de schuld aan mezelf. Ik was niet gefocust, ik heb slecht geslapen, dat soort banale zaken. Dan voel ik me ook echt rot. Ik las laatst een tourdagboek terug van mezelf uit 2006, ik merkte dat ik toen nog wel eens mopperde: dit publiek bestaat gewoon uit mafkezen. Dat denk ik nooit meer, ik vind elk publiek fantastisch en heb inmiddels een eindeloos hoge tolerantie voor mafketels. Gevoelens van afkeer richt ik eerder op mezelf.”

Plotsklaps borrelt een jeugdherinnering op: Otto was een jaar of vijftien en ging met zijn middelbare schoolklas naar een theatervoorstelling in het Badhuistheater in Nijmegen-Oost. “Ik weet nog dat we het ALLEMAAL kut vonden. Wij waren aan het kletsen en smoezelen, en achteraf zou er een Q&A zijn. Die acteur? Die werd wóédend. Hij begon zo van: ‘Jullie hebben geen enkel respect! WIJ VOEREN DIT STUK OP! DIT IS KUNST! DIT IS THEATER!!! JULLIE MAKEN HET KAPOT!’ Enzovoorts. Alsof wij fakking barbaren waren. Ik ben dat nooit vergeten, man, en ik weet dat ik op die leeftijd écht geen barbaar was. Nooit geweest, ook, en mijn klasgenoten ook niet. Als vijftienjarige ben je best geïnteresseerd in die shit, maar als je het niet leuk vindt, heb je ook écht geen geduld en ga je niet uit respect zitten zwijgen. Je moet als artiest niet doen alsof je een of andere halfgod bent, alleen maar omdat je in de kunsten werkt, omdat je zo ‘verheven’ bent. Fok dat! Je bent een broodjesbakker, een stratenmaker. Ik neem mijn publiek vrijwel niets kwalijk.”

Heb je nooit meegemaakt dat iemand je geld bood om te stoppen, of echt begon te schreeuwen?
Otto kijkt met pretoogjes naar me: “Hecklers, bedoel je? Of als iemand ‘kankerhomo!’ roept? Jawel, maar dat brengt het beste in me naar boven. Dat vind ik echt smullen, dan kan de show niet meer stuk. Ik ben natuurlijk wel een ego, dus ik ga eerst met ‘m praten, zet hem op zijn plek of ga hem charmeren, zodat hij zich met terugwerkende kracht schaamt. Ik gedij wel op een bepaalde mate van wrijving.”

Wat was het moment dat je voor het eerst dacht: “Optreden, ja, dat kan ik wel?”
“Moeilijke vraag, hoor. In 2003 studeerde ik een tijdje in Edinburgh en deed daar mee bij de Folk Song Society, een soort voorloper van de Amsterdam Songwriters Guild in mijn leven. Ik had al een paar liedjes gezongen in de beslotenheid van dat clubje, en toen zeiden ze: ‘Nu gaan we de cafés langs.’ Zij dus met fiddles, pennywhistles, akoetische gitaren en alles van kroeg naar kroeg. De eigenaars deden dan direct de muziek uit en zeiden: speel maar wat. ‘Speel jij ook maar wat, Otto!’, werd naar me geroepen. ‘A Dutch folk song!’ Ik geloof dat ik toen De Vlieger van André Hazes heb gezongen, en mensen vonden dat interessant, er zat zeker tien man te luisteren. Ik voelde toen een soort kalmte over me heen komen, dat voelde heel krachtig.
“Een jaar later was ik in Dublin met mijn vriendin. We zaten op een bankje, en ik had in mijn hoofd bedacht: ‘Ik word singer-songwriter. Ik moet dat nú vertellen, dat is heel belangrijk.’ Dus ik zei: ‘Luister... Ik wil gewoon superster worden.’ Dat waren mijn letterlijke woorden, geloof ik. Beter ga je direct all the way, toch? Ze keek me vervolgens aan, zo van: ‘Jij? Echt?’ Ze dacht waarschijnlijk dat weer wat gekke shit was zoals ik die zo graag uitkraamde, maar ik voelde direct een soort misplaatste arrogantie. Ik voelde mijn ego enorm groot worden: fuck iedereen, fuck alle mensen die het nu al niet zien zitten, die het straks niet zullen zien zitten en die het nooit zien zitten. Fuck ‘em!”

En nu? Nu is ie wel verslaafd aan applaus, geeft hij toe. “Maar niet alle verslavingen zijn slecht, toch?”, haast Otto zich eraan toe te voegen. “Hoeveel koppen koffie drink jij op een dag, Timo? Drie, vijf?” Nou, misschien nog wel meer. Vier dubbele espresso’s, zijn dat acht koppen? “Dat is toch ook verslavend? Maar goed, ja, applaus, tuurlijk is dat verslavend. Ik ben ook altijd bang dat het ophoudt. Zelf vind ik dat ik een fantastische plaat heb gemaakt, maar de dagen tot de release heb ik echt de angst dat mensen het niets vinden. Dat zou ik echt heel erg vinden.”

De ode aan Linde met een E
“Ik was de laatste paar dagen niet te genieten”, zegt hij een week later op Grasnapolsky onder het genot van een bord vegetarische nasi. “Ik vond het zó spannend!” Maar Otto had zich nergens zorgen over hoeven te maken, zo blijkt vandaag. Zijn tijdlijn stroomt vol met berichten van fans die de plaat al hebben (inclusief uitklapposter met een naakte, licht-gespierde Lucky Fonz III, “die kun je dus echt ophangen in je kamer, hè?”) en razend enthousiast zijn. Zeilmeisje wordt al op Radio 2 gedraaid, Linde met een E is zowaar naar de dagrotatie van 3FM. En Otto zelf zit er ontspannen bij. Hardcore-legende DJ Promo heeft zelfs een remix gemaakt van Hondenfluisteraar. Hij laat ‘m horen op zijn iPhone. “Of nou ja, eigenlijk is het een cover. Hij kwam er niet uit met mijn vocals, dus heeft hij het uiteindelijk opnieuw ingezongen en door een vocoder gehaald. Stel je voor, hoe hij daar achter z’n computer zit te sleutelen aan mijn track? Dat is toch ontroerend?”

Het liedje van In Je Nakie dat de sterkste reactie krijgt, ook op Grasnapolsky, is Linde met een E. Daarin beschrijft hij hoe hij met een ‘heel leuk meisje’ in gesprek raakt, haar verleidt en uiteindelijk verkering met haar krijgt. Het is herkenbaar, ontroerend, grappig en verdomd eerlijk. Nooit eerder schreef hij zo’n expliciet autobiografisch liedje, vertelde hij een week eerder nog in In De Blaauwe Hand. Wichers propt maar eens een toastje met kaas naar binnen, en vervolgt met volle mond: “Kijk, het zit zo: ik ontkwam er niet aan om ook een lied voor haar te schrijven. Dat idee zat al de hele tijd in mijn achterhoofd. Nu was ik op tour in Denemarken en Kopenhagen, en kwam ik in vrijstaat Christiana, een soort Ruigoord-achtig dorp waar je mag blowen, waar ze hasj op straat verkopen en waar de politie niet komt. Er waren zoveel wietdampen om me heen dat ik zin kreeg in bier, dus ik heb er in mijn eentje lopen tanken. Toen miste ik Linde opeens ontzettend, zo van: ‘Damn, ik wou dat zij er was.’ Dus ik besloot een liefdesgedicht te schrijven als persoonlijk cadeau.”

Zij reageerde: “Ik vind het heel leuk... maar er moet wel een refrein komen.” Hij: “Dat wil ik wel, maar ik kan je naam niet echt in een refrein zingen. Die ‘uh’-klank in Linde werkt niet. Als het nou Linda was geweest...” Zij: “Verdomme, ik hoor dat altijd! Iedereen zegt dat ik Linda heet. Zo heet ik niet, het is Linde met een E!” Ja, en opeens was er een refrein. “Ik heb haar de songcredits gegeven, natuurlijk. Kan ze gewoon ophalen bij de Buma. Ze had niet verwacht dat ik dat meende, maar ze vond ’t geweldig.”

Op de sofa met Damien Rice en David Rawlings
Het is inmiddels half zes ’s avonds, twee speciaalbier en een kaasplankje verder, en voor sluitingstijd moeten we écht nog even langs de leukste platenzaak van Nederland twee deuren verderop: de Waaghals. We zwaaien even naar de sympathieke eigenaar Peer, ik koop op hun beider aanraden het album van de vergeten country-legende Jackson C. Frank (inderdaad een aanrader) en Otto ziet plots het Taylor Swift-coveralbum van Ryan Adams staan. “Ik vind hem zó stom, wat een belachelijk slechte songwriter. Zijn grootste hits heeft hij niet eens zelf geschreven, dat deed z’n gitarist David Rawlings. Hoe ik dat weet? Dat heeft ie me zelf verteld!” Wat blijkt: een paar jaar geleden woonde Otto drie maanden in Los Angeles. “En wat doe je dan? Huiskamerconcerten met Damien Rice en David Rawlings, kennelijk. Damien begeleidde me op banjo, en David op gitaar. Geloof je het niet?” Nou, bijna niet, nee. “Echt hoor, ik heb het bewijs!” En verdomd, hij moet even zoeken op zijn telefoon, maar laat dan inderdaad een kiekje zien waarop hij - dan nog een tikkeltje minder slank en met slonziger haar - met de wereldberoemde Ierse songwriter en de gitarist van Ryan Adams op de bank zit.

We belanden in de volgende kroeg. Waar hadden we het nou over? Oh ja, Linde met een E. Lucky Fonz III voert zijn vriendin op het podium graag op als personage, “als een filosofe die de hele tijd moeilijke vragen stelt in een klassiek Socratisch twistgesprek”. Zo’n relatie hebben ze echt, zegt Otto. “Ze daagt me continu uit in de ideeën waar ik me aan vastklamp. Ik wijs haar wel eens aan in het publiek, mensen zijn dan geschokt dat ze zowaar écht blijkt te bestaan, alsof er een theaterpersonage uit het stuk stapt, rechtstreeks de realiteit in.”

Net zo heftig reageren de mensen op Was Ik Maar Een Robot, waarin Lucky Fonz III wenst een robot te zijn met een luikje in zijn hart, waarop iedereen kan zien waar hij van houdt. Een robot ook die doorziet wat andere mensen bedoelen, en die zijn eigen gevoelens kan doorgronden. Otto wordt inmiddels wat serieuzer: “Het is de angst om niet begrepen te worden, de angst voor eenzaamheid die komt kijken bij moeilijk kunnen communiceren.” Het eindigt met een denkomslag: de robot kijkt naar zichzelf en beseft dat hij geen robot had hoeven zijn, omdat zijn geliefde ook wel van hem houdt als hij raar is. “Dit nummer zegt heel veel over mijn relatie over muziek. Geloof het of niet, maar terwijl ik het schreef vond diezelfde denkomslag bij mij plaats. Ik zing het graag, omdat het me herinnert aan zoiets belangrijks: ik hoef niet perfect te zijn, ik hoef niet alles te snappen en overzien, dat is een neurotische hang naar controle.”

Het publiek waardeert dat natuurlijk, omdat ze met diezelfde problemen worstelen.
“Ja, precies. Ik ga ook zo met muziek om. Have One On Me van Joanna Newsom voelde echt als het verslag van míjn liefdesverdriet. Ze begint met ‘easy easy, my man and me’ en drie cd’s later flikkert ze al haar kleren uit de kast ‘and everything that reminds me of how easy I was not’. Hoppa, weg ermee. Ik vond dat gewoon heel mooi. Net als Bright Eyes, daar was ik in het begin echt door beïnvloed. Op een van zijn platen ligt hij met een vrouw in bed terwijl op de achtergrond een tv aanstaat, waar nieuws over de tweede Golfoorlog voorbij flitst. Als iets dat je niet uit je leven kunt bannen, iets dat op afstand sluimert. Bright Eyes heeft dat heel mooi verwoord.”

Op eenzelfde manier komen er ook terroristen voorbij wandelen in Hondenfluisteraar en Leugens, hè?
“Jazeker, en in Later Word Ik Zeeman wordt de suggestie gewekt door iemand die gebrainwasht terugkomt van zee. Ik ben gefascineerd door die Romantiek, in de klassieke zin van het woord. Dus niet hartjes en chocola, maar de Romantische traditie van de jong stervende dichter, Lord Byron die naar Griekenland vertrekt om op een grootse manier ten onder te gaan, de zelfmoord van de rockster zoals Jimi Hendrix, Kurt Cobain, Jim Morrison. Die staan in een lange traditie van gekwelde kunstenaars, die op een bepaalde manier zelfs teruggaat tot Jezus Christus: een soort opoffering van jezelf voor het sublieme. Er is een relatie tussen dat en de zelfmoordterrorist: het zijn allemaal jonge gasten die verlangen naar het sublieme, en dat tot een gruwelijke conclusie brengen. Wat zou daaraan ten grondslag liggen? En aan het verlangen van de ‘rockster’ die naar de tering gaat door de drugs? Ik heb dat verlangen zelf ook. Tenminste, ik had het. Ik vond dat heel aantrekkelijk.”

Die zelfdestructie heeft iedere tiener wel in enige mate gekend, toch? Ik wel, in ieder geval.
“Zeker. Tieners willen gewoon verdwijnen op een grootse manier, ze willen tegelijkertijd overal en nergens zijn, en het banale overstijgen, het zinloze, Sisyfus-achtige van het dagelijkse leven. Knausgard schrijft boeken vol over dat thema: hoe ga ik proeven van het sublieme als ik luiers moet verschonen? In zijn laatste boek heeft hij het over Breivik en Hitler als verschrikkelijk logisch gevolg van dat verlangen.”

Hij citeert uit zijn nummer Leugens: “Liever eindigen met horror dan een horror zonder eind”, waarop hij in de trein naast een terrorist met spijkerbom in zijn rugzakje gaat zitten. Wichers begint zijn stem te verheffen: “Ik naar de tering, iedereen naar de tering, en dan het liefst helemaal. Dat liever dan een uitzichtloze kutzooi, dat is toch het ergste wat er is? En weet je, die regel heb ik niet zelf bedacht. Die komt uit de recensie van George Orwell van Mein Kampf in 1938. In een hele korte, heldere bespreking schrijft hij over Hitler: ‘Deze gast is fakking gevaarlijk, hij meet zichzelf een slachtofferschap aan dat gigantisch aantrekkelijk zal zijn voor heel veel mensen. Hij biedt mensen dood, geweld en verdoemenis, een einde met horror, en op dit moment heeft dat voor veel mensen de voorkeur boven horror zonder einde.’ Wij snappen dat in de Westerse samenleving nog steeds niet helemaal: niet iedereen zit te wachten op veiligheid, op een baan en een gezin. Voor een hoop mensen is zulke horror ook sexy, Orwell beschrijft het echt in erotische termen. Mensen denken nog steeds dat daar een satan uit een wolk zwavelzuur kwam lopen en het volk hypnotiseerde om slechte dingen te doen, zoals ze nu ook praten over terroristen. Zoveel mensen leven met hun politieke hoofd nog in de negentiende eeuw, met hun denkbeelden over grenzen en andere culturen. Dan ontwijk je die shit echt, man.”

Oké, tijd voor een sigaret. Otto heeft geen aansteker, ik ook niet. Steek ‘m dan aan met een van die lullige kaarsjes. “Nee.. In de havensteden bestaat een bijgeloof dat er elke keer een zeeman sterft als je je sigaret met een kaars aansteekt. Ik hoorde laatst een verklaring van iemand - ik geloof het eigenlijk niet - dat lucifers een belangrijk product waren om te verschepen, en je de zeeman zo feitelijk het brood uit de mond zou stelen. Ik geloof het eigenlijk niet, maar er hangt genoeg mysterieuze shit rondom vuur.”

Ja, en rondom zeemannen ook.
“Zeker. Het is het zinnenbeeld van iemand die de maatschappij verlaat, en daarom is het tegelijkertijd Romantisch en angstaanjagend. Daarom verschijnen zowel een Zeilmeisje als een zeeman op het album. Overigens heb ik zelf een angst voor zeilen en boten. Verdrinken, dat lijkt me zo erg. Mijn nachtmerries gaan over schepen in de storm. Later Word Ik Zeeman is voor mij misschien ook wel het overkomen van mijn angsten. Een zeeman probeert dat ook: het ontstijgen van de maatschappij, van het dagelijkse leven en van jezelf. Het verlangen naar het sublieme.”

Hoe bevredig jij dat verlangen?
Hij lacht: “Ja, seks en muziek, hè? Tuurlijk. Daarom zing ik ook dat seks leuk is. Ik gun iedereen dat sublieme, terwijl seksuele frustratie een groot probleem is voor veel mensen. Tieners die net hebben geproefd aan seks, maar het nog niet echt kunnen bereiken? Het zou kunnen dat je dan het verlangen krijgt naar zelfdestructie. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat seks een soort gesublimeerde vorm van zelfdestructie is. In het Frans noemen ze het orgasme niet voor niets ‘le petit mort’. Biologisch gezien klopt dat wel, zodra je je hebt voortgeplant ben je klaar, ben je niet meer nodig. Ik snap wel dat mensen daarnaar verlangen. Zo kun je het zien, hoewel ik zelf niet zo in die theorie geloof.
“En het muzikantenbestaan? Dat vind ik ook nu nog… nou ja, niet zo Romantisch als vroeger, toen kreeg ik al een kick van de backstage. Nu verplaatst die romantiek zich meer naar de kern van de zaak: de muziek zelf, het zingen. En tegelijkertijd ben ik als zanger wel een beetje een zeeman. In zekere zin sta ik in de maatschappij, ik betaal belasting en ben daar trots op, maar... ik kan nog steeds bijna altijd uitslapen, ik ontmoet mensen die ik interessant en fascinerend vind. Ik ben gepassioneerd door het werk zelf, het verveelt niet, het blijft spannend. Optreden blijft magisch, iets subliems.”

In Je Nakie
“Ze gaat over al mijn grenzen heen en maakt me altijd gek, maar dat is juist het gekke want ik word er beter van. Ah, eerst was ik een jongetje en nu ben ik een man”, zingt hij een week later op Grasnapolsky, waarna de tekst bijna letterlijk overstroomt en irrationeel wordt, precies zoals de liefde die hij beschrijft. Ontroerend, en ontzettend herkenbaar. Na het nummer brult hij vanaf het podium: “Linde en ik slapen vanavond in een bungalow en zijn nog op zoek naar een trio. Meld je achteraf maar even!” En jawel, het publiek reageert wederom geschokt, maar Linde, die staat glimlachend tussen de anonieme gezichten. Hoe naakt kun je zijn? Nou, zo naakt dus.