3voor12 bespreekt Album van de Week (16): Woods

Nieuwe kleuren binnen het pallet maken het herkenbare geluid weer fris

Ralph-Hermen Huiskamp ,

Het Amerikaanse Woods brengt deze week hun negende album in dertien jaar uit. Niet veel bands zijn productiever en al helemaal niet op zo'n constant hoog niveau. Het is precies de goede plaat op precies het goede moment: de twijfelend beginnende lente. Broeierige sixtiesfolk, een klein beetje psychedelica, en deze keer ook een handvol Afrikaanse ingrediënten. Het levert ze het Album van de Week op.

Woods is zo’n band die haast ongemerkt keer op keer weer goede albums aflevert. De platen zijn veel te goed om ze als degelijk te bestempelen, en toch begint er langzaam iets te knagen. Al negne albums lang leveren ze steengoede liedjes af. Heldere melodieën die meteen herkenbaar zijn, ogenschijnlijk simpele liedjes die telkens weer verrassende wendingen hebben. Maar hoe mooi ook, er wordt wel telkens uit het zelfde vaatje getapt. Het gevaar is dat je zelfs als fan op gegeven moment schouderophalend accepteert dat Woods weer een lading goede liedjes heeft afgeleverd. Per album werd het meer de vraag hoe de band zou klinken als ze eens iets totaal anders zouden proberen.

Bij de opener van het nieuwe album, Sun City Creeps, wordt meteen duidelijk dat Woods op dit album dan eindelijk echt die andere weg in slaat. Blazers, wat reggae-akkoorden en een Afrikaans-aandoend riffje, dan pas valt de zang in, waarna de band halverwege het nummer harder opschakelt dan ooit te voren. Verderop op het album is er met I See in the Dark zelfs een uitstapje naar kraut en wordt het gas zo nog eens verder ingedrukt. Op die momenten zet de band de nieuwe richting nog wat extra kracht bij, en voegen ze nog wat meer kleuren toe aan hun hernieuwde pallet.

Bij veel andere acts in de pophoek, voelt het grijpen naar Afrikaanse (waar ook van dat continent) en reggae-invloeden als een opzichtig makkelijke manier om eens wat exotische luchtigheid in het werk te krijgen en vernieuwend te lijken. Hier en daar wat blazers, een ritme dat net even anders is en al snel voelt het zomers en met een beetje geluk zelfs dansbaar. Dat is waar het talent van frontman en songschrijver Jeremy Earl echt duidelijk wordt. De warme trompet die halverwege het nummer The Take opeens puntig en daarmee opzwepend wordt, een groovende bas onder de smachtende melodie van The Other Side, het dubby orgeltje uit I Can’t See It All dat ook maar zo een DJ Shadow-sample had kunnen zijn. Ze staan allemaal in dienst van het liedje. Wie bij het vorige album had voorgesteld dat Woods eens dat soort geluidens moest gebruiken, zou voor gek worden verklaard. Maar nu blijkt het de perfecte aanvulling, zonder dat er ook maar iets van de oude kracht van de band verloren is.

Wat voor nieuwe lagen er ook toegevoegd zijn, uiteindelijk zijn het gewoon weer de liedjes die het verschil maken. Na negen albums lijken de gouden melodieën en arrangementen van Earl nog lang niet op. En op City Sun Eater in the River of Light laat Woods bovendien zien nog talloze andere hoeken te kunnen verkennen, om hun eigen sound nog verder uit te diepen en weer fris te laten klinken.