Een standbeeld voor Halbe Zijlstra: succes dankzij bezuinigingen?

OOR-columnist Hooijer ziet gouden eeuw als gevolg van harde ingrepen

Atze de Vrieze ,

Volgens OOR-columnist Hooijer zouden succesvolle Nederlandse popartiesten Chef Special, Kensington, Jett Rebel, Dotan en Typhoon gezamenlijk een standbeeld van Leninistische proporties moeten oprichten voor Halbe Zijlstra. Dat schrijft hij in het nieuwste nummer van het muziekblad. Aan het gesnoei van de VVD-bewindsman danken zij immers hun grote succes. Ja ja, het staat er echt. Lang leve de marktwerking, alleen klopt van deze stellingname bar weinig. 3voor12-redacteur Atze de Vrieze reageert.

Sardonisch lachje
Even naar de kern van het betoog van Hooijer alias Tom Engelshoven, de belangrijkste redacteur van OOR. Hij stelt (Blendle): “Als staatssecretaris van o.a. cultuur ontnam Halbe Zijlstra met een sardonisch lachje vele goedwillende overheidsdienaren die vreselijk hun best deden om de nationale (pop)cultuur te propageren en te ondersteunen met geld van de belastingbetaler weinig zachtzinnig hun baan en inkomen. Marktwerking was het nieuwe toverwoord. Simsalabim. En zie wat het gevolg is. Zij hadden hun hielen nog niet gelicht richting het UWV, schreeuwend dat het van je lang zal ze leven nooit meer goed zou komen met die arme cultuursector, of uitgerekend een redelijk avontuurlijk segment van de Nederpop kwam in rap tempo tot grote voorspoed. De voorspelde kaalslag bleef uit. Juist toen de overheid eigenlijk niks meer deed voor de (pop)cultuur, schoten de nieuwe, jonge, frisse vaderlandse popsterren als paddenstoelen uit de grond.”
 
Dat sardonische lachje zien we eigenlijk vooral bij de schrijver van het stuk. Het neerbuigende ‘goedwillende overheidsdienaren’ past uitstekend binnen de kruistocht van Engelshoven tegen besteding van belastinggeld in de popsector. Zo kennen we hem weer, maar hier gaat hij wel heel lichtzinnig met de feiten om. Het is gek en kortzichtig om op basis van een beperkte momentopname conclusies te trekken over de zin van gesubsidieerde initiatieven. Allereerst is er dat gekke onderscheid tussen deze vijf succesartiesten en goed verkopende artiesten uit het verleden. Kennelijk ervaart Engelshoven Kensington als meer credible dan Kane, Dotan als hoogwaardiger dan Ilse DeLange en Typhoon als diepgaander dan Blof. Dat mag natuurlijk, maar zelfs het commerciële succes van deze ‘redelijk avontuurlijke’ toppers komt natuurlijk niet uit het niets. 
 
Minder getalenteerde popmuzikanten
Zo speelde Kensington uitgebreid in de Popronde, het reizende popfestival voor talentvolle bands. Jett Rebel speelde voor zijn doorbraak als solo-artiest in de band Valerius, die veel aandacht kreeg bij de Publieke Omroep. Zijn band bestaat uit geschoolde muzikanten van de conservatoria. En hiphop mag dan moeilijk liggen bij de Publieke Omroep, maar Typhoon, die heeft als huisband van DWDD en als gast van 24 Uur Met… volop aandacht gehad op tv. Maar boven alles zijn deze vijf (Typhoon in iets mindere mate) de succesverhalen van 3FM. Het door Engelshoven zo verfoeide 3FM, dat ze oppikte in zijn talentenprogramma en net zo lang draaide tot het grote publiek toehapte. 
 
Nog zinniger is het om naar de onderkant van de markt te kijken, naar de acts die nog geen grote zalen uitverkopen. Dat doet ook Tom Engelshoven, en hij zegt er gekke dingen over. “Het tijdperk van Metallica-adept Halbe is het tijdperk van het ongebreidelde kapitalisme. No time for losers! Winner takes it all. Daar zitten we middenin. Internationaal en nationaal. Dat heeft ook nadelen. Festivals concurreren elkaar de tent uit. Minder getalenteerde popmuzikanten houden nauwelijks hun hoofd boven water. Gesubsidieerde nationale radio vindt hiphop te eng om te draaien. Lobi da Kasi, zullen we maar zeggen. De looptijd van menige popcarrière bedraagt nog maar één album en onze ooit zo geroemde eigenwijze Nederlandse tegencultuur is teruggebracht tot Drank & Drugs (ouders en leraren zijn ‘verontrust’).” 
 
Weerbarstig talent
Het is een warboel van lukrake argumenten. De discussie over hiphop op de radio bijvoorbeeld heeft weinig met deze te maken, maar Engelshoven kan het niet laten het woord ‘gesubsidieerde’ nog eens te laten vallen. Wat betreft het ontbreken van tegencultuur: in het verleden is die juist helemaal niet gevoelig gebleken voor marktwerking. Dat op dit moment geen fanatieke tegencultuur heerst, heeft allerlei andere mogelijke oorzaken, maar zeker niet het afschaffen van subsidies. De undergroundpodia waar die tegencultuur zou kunnen floreren, zijn bovendien niet weggesneden door Zijlstra. Zalen als EKKO in Utrecht of Vera in Groningen hebben de deuren wagenwijd open staan voor weerbarstig talent.
 
Wel relevant is het eerste punt: Engelshoven noemt ‘minder succesvol’ nogal kort door de bocht ‘minder getalenteerd’, en vergeet daarmee een wezenlijk punt: dat talent tijd en infrastructuur nodig heeft om op te bloeien. In het debat over het cultuurbeleid in de Tweede Kamer ligt daar ook voortdurend de focus: talentontwikkeling. Podia, talentwedstrijden, oefenruimtes en muziekscholen liggen relatief goed bij alle partijen in de Tweede Kamer, en zelfs de meest kritische partijen vinden dat voor de Publieke Omroep op dat vlak een rol weg gelegd is. Talentontwikkeling staat onder druk, maar Zijlstra heeft wel elementen overeind gehouden. Het Muziek Centrum Nederland - met daarbinnen het Popinstituut - bijvoorbeeld is wegbezuinigd, maar de belangrijkste subsidieregelingen zijn bij andere instanties ondergebracht. Zo krijgen poppodia net als voorheen een tegemoetkoming bij het boeken van Nederlandse acts en kunnen bands rekenen op financiële steun als ze het buiten de grens gaan proberen. 
 
Midden in de paniek over de kunstbezuinigingen werd de popsector vaak geprezen. Zoals de popmuziek functioneerde, zo zou het eigenlijk moeten. Een relatief groot deel eigen inkomsten, marktwerking als belangrijke factor in het totaalplaatje. De popsector was wars van navelstaren en niet vies van opportunisme. De sector heeft bij de bezuinigingen van Zijlstra dan ook minder te lijden gehad dan bijvoorbeeld het theater of de musea, en uitgerekend de regelingen waar de gouden vijf van Engelshoven van hebben kunnen profiteren, zijn behouden gebleven. Wat zijn effecten van Halbe Zijlstra’s rigoureuze schoonmaakactie voor de popsector dan wel? Eerlijk? Die zijn nauwelijks aanwijsbaar. Niet in negatieve zin, maar zeker niet in positieve.