Mark Ronson: “R&B-teksten zijn zó vaak verschrikkelijk”

3voor12 spreekt de sterproducer over zijn zoektocht naar nieuw talent, flauwvallen van de stress en samenwerken met Pulitzer prijs-winnaar Michael Chabon

Timo Pisart ,

De grootste muzikale release van het moment? Dat is ongetwijfeld Uptown Special, het nieuwe album van producer Mark Ronson. Eerst was er al die funky single met Bruno Mars, een gigantische HIT die inmiddels een dikke 190 miljoen keer is gestreamd op YouTube en Spotify. Daarna kwam de psychedelische, gelaagde discotrack Daffodils met Tame Impala-zanger Kevin Parker. En nu ziet dan eindelijk Uptown Special het levenslicht, een ambitieuze plaat die bol staat van de referenties naar de jaren 70 en 80, en zowel muzikaal als tekstueel gelaagder en spannender is dan die hitsingle doet vermoeden. 3voor12 sprak de succesvolle producer over de gigantische verwachtingen, muziek zonder machines en zijn samenwerking met Pullitzer prijs-winnaar Michael Chabon.

“Ik voelde zo’n ongelooflijke druk”, verzucht Ronson direct. “Het was en ís een fantastisch nummer, maar ik had nog geen gitaarpartij die echt lekker paste. En daar vroeg het liedje wel om, het zou míjn stempel worden op de track. Na 60 takes hadden we hem nog steeds niet te pakken. Toen we gingen lunchen probeerde ik te doen alsof alles oké was, maar die stress, hè? Ik was toen al een jaar aan het werken aan het album, en probeerde dit ene verdomde liedje af te ronden..” En zo viel sterproducer Mark Ronson daadwerkelijk flauw op de laatste opnamedag voor hit Uptown Funk. Hij moest letterlijk worden teruggedragen naar de studio. Om vervolgens alsnóg de gitaarpartij in te spelen. Nee, echt zonder slag of stoot ging het opnemen van Uptown Special niet, lacht hij wat ongemakkelijk. En dan vraagt een goede vriend hem vervolgens bij het horen van die gitaarpartij óók nog: “Klinkt goed, hoor. Wie is dit, Nile Rodgers?” Ronson: “Nee, daar zit je dan niet op te wachten, maar vooruit: het was tegelijkertijd een groot compliment.”

In 2006 brak Ronson door met Back to Black, het hitalbum van Amy Winehouse, en in 2007 met het coveralbum Version, waarvoor hij inmiddels welbekende herinterpretaties maakte van o.a. Radiohead’s Just, Kaiser Chiefs Oh My God en vooral Valerie van The Zutons. Vervolgens werd hij op het schild gehesen als een van de beste producers van zijn tijd. Maar het album dat daarop volgde, Record Collection, flopte en zijn producties voor o.a. Paul McCartney, Rufus Wainwright en Duran Duran werden bepaald geen hits.

Geen wonder dus, dat Mark Ronson die druk voelde om weer een goede plaat af te leveren die ook commercieel succes zou oogsten.

Voor Uptown Special schaakte hij vervolgens een keur aan gastartiesten: gevierd popproducer Jeff Bhasker (o.a. Kanye West en Jay-Z) werkte het gehele album mee, oude legende Stevie Wonder speelt mondharmonica, popster Bruno Mars is de ster van single Uptown Funk, Kevin Parker van de psychedelische rockband Tame Impala zingt en speelt mee op drie nummers, en telkens haalt Ronson het beste in ze naar boven. Zo is Daffodils (met Parker) een soort ouderwetse discotrack die Steve Miller had kunnen zingen, maar wel een met een ontsporend outro en allerlei space echo-effecten die van Tame Impala zelf zouden zijn. En in Feel Right waart de geest van de oude James Brown, maar dan met de southern rapper Mystikal op z’n best. Stuk voor stuk zijn het nummers die refereren aan de jaren 70 en 80. Soms direct – luister Oops Up Side Your Head maar eens direct na Uptown Funk – soms iets minder direct, met invloeden van Earth Wind and Fire, Chaka Khan en yacht rock a la Steely Dan. Ronson ziet het zelf vooral als een terugkeer naar zijn tijd als dj in New York, toen hij “de betere late-70’s en vroege ‘80s R&B” draaide naast 90’s hiphop. “Ik ben niet nostalgisch aangelegd en heb zéker niet geprobeerd een tijdperk na te bootsen. Als dj bekijk je muziek niet in tijdsgewrichten, maar zie je alleen wat er goed samengaat qua tempo en feel. En tegelijkertijd hoor ik die jaren zeventig er ook wel in, hoor. Het is muziek met een groove, maar wel gespeeld door echte muzikanten. Het laatste tijdperk dat dancemuziek nog werd gemaakt door mensen en niet door machines, dat waren die jaren zeventig en tachtig.”

Ooit grapte Ronson over zichzelf als producer dat hij vooral moest zorgen dat de artiest niet zou vluchten naar de dichtstbijzijnde kroeg, nu geeft hij toe dat het ook zijn rol is om ze onder druk te zetten. “Natuurlijk is dat altijd een delicate grens: je wil het beste in ze naar boven halen, maar tegelijkertijd niet zó ver duwen dat je hun zelfvertrouwen verbrijzelt. Dan is de sessie die dag verneukt, heb je de gehele sfeer geruïneerd en eh, valt er bijvoorbeeld iemand flauw.” Hij grinnikt: “Producers als Ross Robinson (o.a. Korn en Slipkot) schijnen nog wel eens een stoel naar de drummer gooien, dat probeer ik wel te vermijden.”

Zangeres Keyone Starr direct uit de kerk geplukt
De meest opmerkelijke gastartiest op het album is Keyone Starr, een obscure zangeres die nooit eerder een liedje uitbracht. Ronson vond haar in een niemandsland rond in het Zuiden van Amerika. “Ik vloog naar New Orleans, huurde een busje naar Mississippi en wilde gaan rondrijden om een Groot Nieuw Talent te vinden. Zo gingen we de supermarkten, sportbars en kerken langs, om er zó veel fantastische zangers te ontdekken. Een daarvan is Keyone, uit Jackson, Mississippi. Ze is 23 en werd uit de kerk verbannen nadat ze zwanger werd, terwijl haar vader de prediker is. Ze kon fantastisch zingen, we gaan ongetwijfeld nog vaker samenwerken.”

Minstens zo frappant is de input van Michael Chabon, de gevierd auteur die met zijn roman The Amazing Adventures of Kavalier & Clay de Pulitzer Prijs won. Ronson was al fan van diens laatste boek Telegraph Avenue, over twee eigenaren van een platenzaak die met uitsterven wordt bedreigd, en besloot hem een brief te schrijven met de vraag: “Wil je de teksten voor mijn nieuwe album schrijven?” Ronson: “Toen ik Summer Breaking probeerde te schrijven, de akkoorden op papier had en zag waar het naartoe ging, toen dacht ik al: dit vraagt om mooie verhalen. Ik zou dat kunnen proberen te doen, maar dan verval ik in een slechte imitatie van een schrijver. Daarom heb ik Chabon gevraagd.” En terwijl Ronson met Kevin Parker, Andrew Wyatt en Jeff Bhasker stond te jammen, zat Chabon in een hoekje van de studiofurieus op zijn tekstverwerker te rammen. “Het was bijna alsof ik met gigantische supercomputer uit de jaren 70 werkte, waar je data in voert, waarop hij de songteksten terugspuugt.”

Die teksten vormen inderdaad fenomenale hedonistische verhaaltjes, over schimmige achterkamers van casino’s, bloedmooie meisjes die nachtenlang op motors rondrijden en het gebruiken van bloemrijke drugs om jezelf te verliezen tot het ochtendgloren. “Het zijn mensen die we allemaal kennen, die ik dagelijks tegenkom, maar dan een beetje in technicolor, uitvergroot, gemythologiseerd.”

Over het laatste boek van Chabon, Telegraph Avenue, schreef de Guardian dat het een groots uitdagend Amerikaans werk is dat hoge en lage cultuur verenigt. Datzelfde zou je over Uptown Special kunnen zeggen, waarop virtuoze akkoordenprogressies en scherpe teksten hand in hand gaan met echte pop-hits. “Zo is het precies. Ik ben een popcultuurjunkie, ik hou net zo goed van Thelonious Monk als van Drake en Nicki Minaj. Ik snap de woorden guilty pleasure en lowbrow niet.” Hij gromt. “Weet je wat het is? Frank Ocean en D’Angelo hebben goede teksten, maar R&B- en pop-teksten zijn vaak verschrikkelijk. Wanneer er verhalen worden verteld in muziek, gaat het toch meestal om jongens met akoestische gitaren, of bands als The Arcade Fire die de buitenwijk bezingen. Ik wilde díé verhalen naar de mainstream R&B halen.”