Eddy de Clercq: “Ik voelde me levend begraven”

Godfather of house komt met autobiografie

Atze de Vrieze ,

Geboren Vlaming Eddy De Clercq heeft in de geschiedenisboeken van de Nederlandse muziek al een rotsvaste reputatie als de onbetwiste godfather van de house. Toch wilde hij zijn verhaal dolgraag zelf eens opschrijven. Komende week verschijnt zijn autobiografie Laat De Nacht Nooit Eindigen. Dinsdag is hij te gast bij VPRO’s Nooit Meer Slapen op Radio 1, 3voor12 zocht hem al op.

“Ik ben een soort levende Google zoekmachine. Ik wil een plaat binnen een paar seconden kunnen vinden.” Eddy De Clercq geeft een kleine rondleiding in de kelder van zijn werkterrein aan de Keizersgracht in Amsterdam. Kasten en kasten vol vinyl staan hier, en ook een hele rij cassettebandjes, waarmee De Clercq destijds ook gewoon in de club draaide. “Gewoon vooraf scherp zetten, stickertje erop waar het begint en inmixen. Ik kan er geen afscheid van nemen. Maar mijn nieuwste liefde is dit…” Hij pakt een half uit elkaar vallende bruin-papieren hoes met daarin een plaat die het midden houdt tussen de 7 inch-singletjes en de bekende LP’s. “78-toeren”, zegt hij, terwijl hij hem op de draaitafel legt. “In Zuid-Afrika koop ik hier heel veel van. Moet je horen hoe goed en rauw dit klinkt, super dynamisch. Ik ben echt een platenjunk, dat is nog niet veranderd.”
 
Wat hier in deze kelder staat, is een afspiegeling van bijna veertig jaar geschiedenis van de dansmuziek. Want als een ding duidelijk wordt uit De Clercqs boek, dan is het wel dat de dj al die jaren overal met zijn neus bovenop gestaan heeft. Van de befaamde extravagante discoavonden in de Brakke Grond, tot de meer eclectische dansfeesten Pep Club in Paradiso. Hij opende discotheek De Koer, een favoriete plek voor het alternatieve publiek in de punk en new wave tijd. En natuurlijk was er een paar jaar later die beroemde club RoXY. Die opende hij met een aantal anderen toen hij via Amerika en de Belgische new beat besmet was geraakt met het house-virus. 

Eddy De Clercq, hij was ooit het kloppend hart van de Nederlandse house-scene, maar anno 2015 maakt hij eigenlijk niet echt onderdeel meer uit van die wereld. Deels zelfverkozen, deels omdat het nu eenmaal zo ging. Opvallend: zijn boek verschijnt deze week, maar op ADE - nota bene verderop bij hem in de straat - zul je hem niet zien. “Ik wil daar niet staan als een icoon uit het verleden. Die fase heb ik afgesloten.”
 
Er is de laatste jaren veel over je geschreven. Je rol komt aan de orde in de ’25 jaar house’ boeken Mary Go Wild en Dutch Dance, en ook in het boek van Job de Wit over de RoXY kom je uiteraard uitgebreid aan bod. Waarom wilde je graag zelf een boek maken?
“Ik loop al lang rond met de gedachte om mijn eigen verhaal te vertellen. Al dertig jaar vertel ik allemaal anekdotes en informatie aan journalisten, ik vond het tijd om het nu eens zelf op te schrijven.”

Wat vooral opvalt: je veelbesproken verleden in club RoXY beslaat ongeveer een zesde van je boek, niet meer. 
“Ik vraag me altijd af: waarom zou je jezelf laten bepalen door een moment uit je carriere. Als Paul Verhoeven enkel vast zou zitten aan Turks Fruit, zou hij niet zo belangrijk zijn geworden als hij nu is. Hij zou zich nooit ontwikkeld hebben. Dat is voor mij belangrijk: de eeuwige vraag: hoe ga ik nu verder. Ik heb in de loop der jaren door heel wat watertjes gezwommen, ik heb nog steeds het idee dat ik er niet ben. Op dit moment ben ik op het punt dat ik al mijn kennis en wetenschap wil bundelen in een boek, en dat op een leuke, spannende manier op wil schrijven.”
 
Wat heeft nu je aandacht en toewijding?
“Ik heb een huis in Zuid-Afrika, waar ik twee, drie keer per jaar kom. Daar ben ik werkzaam aan de universiteit van Grahamstown, aan de Indische Oceaan, bij de International Library Of African Music. Dat is een enorm archief, opgericht in de jaren vijftig door Hugh Tracey, een fameuze etnomusicoloog die de jungle in trok om bij allerlei stammen geluiden op te nemen, waaronder muziek. Er is ook een groot archief van commerciële uitgaven, waar ik in actief ben. Zo heb ik er een aantal compilaties uit samengesteld met bijzonder zeldzaam materiaal. Die verschijnen in een oplage van zo’n duizend stuks. Het is niche, maar er is zeker markt voor.”
 
We leven in een vreemde tijd. De westerse muziek is ineens met twee muisklikken tot onze beschikking. Hoe kijk jij daar als verzamelaar tegenaan?
“We leven in een tijd van overkill en teloorgang van kwaliteit. Ik vind het teleurstellend dat mensen tevreden zijn met mp3’s die ze van het internet downloaden. Zelf heb ik nog nooit een mp3 gedownload, waarom zou ik? Er is zoveel goede muziek op vinyl. Ik zoek wel op YouTube nummers op die ik nog nooit gehoord heb, maar vervolgens wil ik het vinden op vinyl.”
 
Vind je dj’s kunstenaars?
“Nee, absoluut niet. Ik vind een dj een sfeermaker. Een belangrijke man, maar meer een soort sjamaan, iemand die kennis overdraagt. Ik weet dat het voor veel dj’s tegenwoordig niet zo is, maar dat vind ik zelf belangrijk. Elke nacht is voor mij een bouwsteen in een groter geheel van alles wat ik heb meegemaakt, als een langzaam groeiend koraalrif. Je zoekt wel naar een spirituele verbondenheid, maar kunst is het niet.”
 
Je bent rond de eeuwwisseling gestopt met elk weekend draaien en heel Europa door touren. Was dat een moeilijke keuze?
“Nee, dat was een hele bewuste keuze, maar de periode daarna was heel moeilijk. Ik had het gevoel dat ik levend begraven was. Dat klinkt dramatisch, maar het is heel maf. Alles om je heen verandert, de evolutie gaat door, en zelf neem je er geen deel meer aan. Ik kondigde aan te stoppen met house, niet met draaien. Maar vanaf dat moment werd ik gezien als iemand die niet meer bestond. Ik weet niet waarom mensen dat dachten. Ik woonde in Amsterdam, ik liep hier rond, maar ik hoorde er duidelijk niet meer bij. Begrijp me goed, ik vond het ook een bevrijding en een verrijking van mezelf. Ik had die verandering nodig, moest terug naar mijn gevoel in plaats van werken vanuit wat mensen van je verwachten. Maar niemand dacht: ach, meneer De Clercq had gewoon even rust nodig.”
 
Je hebt dat natuurlijk altijd gedaan, van de disco naar de new wave naar de house. Alleen: house en techno gingen niet meer weg. Had je 25 jaar geleden verwacht dat die muziek nu groter dan ooit zou zijn?
“Nee. Maar je kunt je afvragen: in hoeverre is het geëvolueerd? Ik vind dat het nu in recycle-mode zit. Dat vond ik in 1994 eigenlijk al, en in 1998 ook. Toch snapten mensen niet dat ik stopte: ik werkte als een gek, verdiende bakken met geld, had een achterban. Waarom zou je dan stoppen? Maar ik had het gevoel dat ik opgeslokt werd door mijn werk. Ik ging van de ene club naar de andere. Eerst naar Bologna, waar je van het vliegveld opgehaald werd en naar een restaurant gebracht, dan naar de club, even een paar uur naar je hotel en door naar het vliegveld. Dan door naar Zwitserland, waar hetzelfde ritueel zich herhaalde, dan naar Amsterdam en hetzelfde weekend ook nog naar Antwerpen. Ik heb daar jarenlang met volle teugen van genoten, maar rond 2000 kwam er een omschakeling, die alles te maken had met de muziek. Waar je in de begindagen van de RoXY alles kon draaien, werd alles in hokjes gestopt.”
 
Je boek is heel sterk gefocust op de muziek, maar het begint met een soort schoolreisje van paradijsvogels uit de RoXY naar Italië. Daarmee geef je aan: die mensen en hun uitbundige levenswijze waren cruciaal.
“Muziek heeft alles te maken met sfeer. Zonder die mensen zou ik niets zijn.”
 
Heb je die mensen gemist toen je ineens niet meer elk weekend in de club stond?
“Nee, niet echt. Met een aantal mensen heb ik contact gehouden.”

In je boek schrijf je veel over Harrie Wildeman, een van de wildste feestgangers uit het Amsterdamse nachtleven. Hij was er al bij op je feesten in de Brakke Grond, en in de RoXY tijd was hij er ook altijd. Ik ken hem zelf vooral van een tragisch filmpje dat een paar jaar voor zijn overlijden verscheen.
“Dat filmpje, daar ben ik nog steeds boos over. Het is voor mij onacceptabel om een dementerend iemand die lijdt aan de ziekte waaraan hij leed op een dergelijke manier als slachtoffer te laten zien. Dat is het typisch Hollandse calvinistische vingertje: kijk eens wat het nachtleven met je doet? House, de muziek van de duivel.”

Vond je Harrie Wilderman een inspirerende man?
“Nee, dat niet. Ik vond hem een entertainer. Inspirerend vind ik een te groot woord. Zou ik hem een vriend noemen? Dat wel ja. Ik heb hem ook tot het laatst opgezocht, toen hij in een verpleeghuis zat. Het werd steeds triester. Hij herkende me nog aan mijn stem, maar na een tijdje zakte-ie toch wel in apathie. Er was aan het eind geen woord meer met hem te wisselen, maar om zo’n man dan in een rolstoel over de grachten te rijden en voor de RoXY een joint te laten aansteken, dat is het laagste van het laagste. Hij werd een verpersoonlijking: kijk eens wat er met je gebeurt als je zoveel drugs gebruikt? Nou, dat hoef je me niet te vertellen, ik heb wel erger meegemaakt dan dat. Die mensen lopen als een rode draad door mijn leven. En aan de andere kant heb ik ook mensen in het nachtleven gekend die nooit drugs gebruikten, maar die zijn waarschijnlijk niet interessant.”
 
Je staat heel nadrukkelijk stil bij de uitbarsting van AIDS (de ziekte waar ook Wildeman aan leed, red.). Als je zo terugkijkt is het best opvallend dat de vrijheid en extravaganza van de RoXY nog kon ontstaan na de uitbraak van het virus in Amsterdam. Zoals je het omschrijft leek het er sterk op dat de deuren dicht gingen.
“Tegelijk lieten andere mensen juist alle remmingen los. Ja, er verdwenen ook veel mensen uit het nachtleven. Ik herinner me dat ook eerder in New York. Ik was eens op zaterdagavond in de befaamde homodiscotheek The Saint in 1982. Prachtige club was dat, in een oud theater, met een gigantische sterrenhemel op het plafond. Er was een optreden van drie disco-diva’s, waaronder Loleatta Holloway. Er stonden vijftig mensen, waar er een jaar eerder nog 3.000 hadden gedanst. Het leek wel een nachtmerrie. Natuurlijk had het ook met de snel veranderende muziek te maken. Je zag in 1981 wel kleine nieuwe clubjes opkomen in New York, waar een alternatief pubilek op af kwam. De oude discoclubs gingen daar niet in mee.”
 
Je hebt er zelf altijd voor gekozen een koerswijziging in de muziek te laten samengaan met een nieuwe ruimte. Van de Brakke Grond naar Paradiso naar De Koer naar de RoXY. Is dat beter dan binnen een club overgaan op iets nieuws?
“Voor mij is het geen kwestie van ‘beter’, het is de enige manier waarop ik het kan. Je ziet ook dat mede daardoor club Trouw de enige club van enige importantie in Amsterdam was. De mensen van 11 en Trouw staan bij mij hoog in het vaandel, omdat ze kozen voor een hoge standaard. Ze wilden altijd kwalitatieve muziek laten horen, bepaald door creatieve jonge mensen achter de draaitafels. Het is jammer dat ze af en toe kun eigen verleden niet kennen.”
 
Hoe bedoel je dat? 
“Ik zou er graag gedraaid hebben, maar ik kom in hun Rolodex niet voor. Waarom weet ik niet.”
 
Dimitri heeft daar wel all-nighters gedaan.
“Dimitri zat in de Barkers-scene, hij had een manager en een agent, dat maakt een groot verschil.”
 
Ik proef trots. Je zegt: ik heb geen agent, ik wil niet aanbellen bij een club als Trouw om te vragen of ik er alsjeblieft mag draaien.
“Absoluut niet, ik wil wel dat ze mij vragen. Mensen moeten beseffen dat ik sta voor kwaliteit, of ik nou jazz draai of popcorn, disco, house of techno. Als ze dat nog steeds niet weten, hoor ik er kennelijk niet meer thuis. Ik word nog wel eens voor feesten gevraagd, en als ik een verbinding voel doe ik het wel. Maar ik wil liever niet als een icoon uit het verleden optreden. Daar zijn er genoeg van.”
 
Er zit een passage in je boek die me ongelofelijk fascineerde. Halverwege de jaren negentig trouwde kunstenaar Rob Scholte in de RoXY, de club die jij een paar jaar eerder verlaten had. Je stond er voor de deur, maar onderweg van de taxi naar de voordeur bedacht je je. Waarom?
“Ik kon het niet. Het was alsof mijn hele lijf niet reageerde. Ik heb dat ook gehad toen de RoXY afbrandde. Dat heeft met van alles te maken, maar vooral met de emoties en de hele gang van zaken in de jaren van die enorme moeilijke opbouw. Het vertrouwen, het verraad. Ik ben in die beginjaren ontzettend geïsoleerd geraakt en tegengewerkt, raakte verwikkeld in een soort loopgravenoorlog. Ik werkte daar zeven dagen in de week, twintig uur per dag. De club had ik zelf opgericht, speciaal om de nieuwe elektronische muziek te draaien. En dan krijg je van een bedrijfsleider die je zelf aangenomen hebt te horen dat je pas na half vier house mag draaien.”
 
Zag je RoXY als je magnum opus?
“Nee, het was een fase. Ik begon in de Brakke Grond, organiseerde feesten in het Mirandabad, draaide overal in het land. RoXY had een andere laag: ik werkte opeens met partners. Er waren te veel factoren waar ik geen grip op had: Arjen Schrama, Peter Giele, bedrijfsleiders, de bank, geldschieters, Mojo. En in het prille begin wilde niemand zich associëren met de muziek waar ik voor stond, totdat het succesvol werd. Toen wilde iedereen een godfather zijn. Voor mij was dat een scheur in de aardplaat, die vroeg op laat moest leiden tot een vulkaanuitbarsting. Dat gebeurde op de dag van Rob Scholtes huwelijk, een uitbarsting van frustratie en emotie, maar ook van positieve gevoelens.”
 
Joost van Bellen steunde je muzikale koers destijds wel. Hij zette die ook voort nadat je vertrok. Toch zijn jullie gebrouilleerd geraakt. Je ziet hem bepaald niet langer als je bondgenoot.
“Dat is ook niet mogelijk. Het dj-vak is bijzonder competitief. Het heeft ook met territorium te maken.”

Was er tussen jullie een territoriumstrijd gaande?
“Nee, kom op zeg. Ik heb bij mijn afscheid als creatief directeur mijn taken overgedragen in volledig vertrouwen en wederzijds respect, hij heeft mijn werk op zijn manier overgenomen.”
 
Maar wat is het dan met Joost?
“Als het over de RoXY gaat, komt de eer altijd weer bij hem terecht als fakkeldrager van het muzikale beleid van RoXY. Dan denk ik: waarom hebben we het niet ook over Kees Heus, Dimitri of Groovemaster Johnson? Zij waren veel belangrijker voor de doorbraak van house in de RoXY. En bovendien brachten zij een muzikaal veel rijkere voedingsbodem in dan wat er uit Joost zijn handen kwam. Muzikaal stelt het bij Joost gewoon weinig voor. Mij gaat het om de inhoud, om kwaliteitsmuziek, niet alleen om het circus eromheen of het geld. Ik hoef niet zo nodig geld te verdienen aan de RoXY in 2015.”
 
De Clercq doelt hier concreet op de avond Brand In Mokum, die tien jaar na het afbranden van de club plaatsvond in Paradiso. In zijn boek vertelt hij hoe die avond tot een definitieve breuk tussen de twee leidde. De Clercq voelde zich respectloos behandeld toen hij bij zijn set van twintig minuten al na tien minuten botweg door Joost afgekapt werd. De Clercq: “Ik werd gevraagd als oprichter en dj van het eerste uur om aanwezig zijn bij de herdenking van de dood van Peter Giele. Mij werd verteld dat het om een eerbetoon ging aan de club welke ik zelf heb opgericht. In die overtuiging heb ik mijn volledige medewerking gegeven, onbezoldigd bovendien. Om mij op zo'n dergelijke avond voor schut te zetten getuigt van het feit dat Joost gewoon uit was op een confrontatie, zijn actie was achterbaks en bovendien liet hij zijn ware gezicht zien als gefrustreerde ex-medewerker. Ik kreeg gewoon geen kans om als 'oprichter en dj van het eerste uur’ tot mijn recht te kunnen komen.” Joost van Bellen laat desgevraagd weten dat hij net zo’n kater aan de avond overgehouden heeft als De Clercq. Volgens hem dankte de dj zijn vroegtijdige aftocht onder meer aan de ongeplande speech die hij voor zijn set afstak, en die het strakke tijdschema en de flow van de avond verstoorden.
 
Wie vind je tegenwoordig een goede dj?
“Diggy Doug, een jongen van 24 die een enorm gevoel heeft voor bepaalde stijlen, met name disco. Hij draait veel in Disco Dolly. Ik ken hem uit Cafe Belgique, waar ik zelf ook draai. En Antal. Die is geen twintig of dertig meer, maar ik vind hem een sterke persoonlijkheid en een goede dj. Hij is in staat de enorme heritage aan dansmuziek tot leven te wekken op de dansvloer, vanuit een authentieke beleving van kwaliteitsmuziek. Gedreven en eigenwijs, ongeacht de reacties van het publiek of de eigenaar van de club. Ik vind dat de belangrijkste ontwikkeling van dit moment, dat mensen als Antal sturing geven aan de massaliteit, aan de overkill aan informatie. Het overgrote deel van het publiek is alleen maar bezig met het nieuwste en het jongste. Met name dat laatste is een groot probleem. Het draait niet om leeftijd, het gaat erom wat je ermee doet. Antal creëert een stramien waarin het niet uitmaakt hoe oud een track is, en of ie uit Afrika, Colombia of Nederland komt. Ik heb wel eens aan Antal gevraagd: waarom spreekt dit zo weinig mensen aan. Hij antwoordde: ‘ik ben een loner, net als jij. Een einzelgänger. Soms trekt dat mensen aan, soms stoot dat af.’ Dat is denk ik zo. Muziekbeleving heeft ook met timing te maken, en met een fysieke plek. Daarom waren mijn feesten in de Brakke Grond zo belangrijk, en de RoXY. Ik zoek zelf altijd vrijheid, maar ik geef het ook aan de mensen die ik vertrouw. Dan kun je gaan bouwen aan een momentum, iets heel ongrijpbaars.”
 
Dat lijkt me het moeilijkste dat er is. Het is jou een paar keer gelukt. 
“Het is de magie van muziek en van gelijkgestemden. Ik ben dan wel een einzelgänger, maar ik heb wel de behoefte om bij een groep te horen. Alleen: op mijn condities. Ik zoek het nu in Zuid-Afrika, omdat ik voel dat het daar gebeurt. Zo heb ik het altijd gedaan, mijn pioniersdrift gevolgd, iedere keer op zoek naar het paradijs.”
 
Moet je uiteindelijk concluderen dat het paradijs niet bestaat?
“Het bestaat wel, maar heel vluchtig. Ik kan nu een plaat opzetten en helemaal uit mijn dak gaan, maar er komt een moment dat dat gevoel weg is. Het paradijs bestaat uit momenten in je leven, en het is zo weer voorbij.”
 
Eddy de Clercq's autobiografie (in samenwerking met journalist Martijn Haas) Laat De Nacht Nooit Eindigen verschijnt bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen/Nieuw Amsterdam.