Maand van de popfotografie: digitaal kan alles, maar hoever mag je gaan?

“Van een slechte foto maak je achteraf nooit een goede”

Sjoerd Huismans ,

De popfotografie is een stuk toegankelijker geworden sinds de opkomst van digitale camera’s. Vorige week lazen we al hoe hobbyisten de sector overnamen, nu staan de mogelijkheden van de technologie centraal. Natuurlijk kun je je foto’s tegenwoordig een razendsnel bij je opdrachtgever krijgen (hoewel sommigen daar in het analoge tijdperk al zeer bedreven in waren). Maar ook kan van alles aangepast worden aan het beeld, van de kleuren tot een microfoonstandaard die hinderlijk voor het gezicht van de zanger staat. Hoever mag je gaan in de nabewerking?

“Maak je kunst, of ben je een journalist? Dat is waarop het neerkomt, als het gaat om hoe ver je mag gaan met nabewerking”, zegt Tim van Veen. Hij is popfotograaf voor media als 3voor12, maar ook huisfotograaf van TivoliVredenburg. Zelfs in die twee functies heeft hij een andere rol: als fotograaf voor media heb je je te houden aan journalistieke richtlijnen, voor een poppodium speelt dat niet. Van Veen: “Ik had laatst een interessante discussie op een forum, over een foto die ik had geschoten van Airbourne. Ik sta achter de gitarist op het balkon. Alleen naast hem zie je nog een fotograaf staan. Had ik die mogen wegwerken? Volgens journalistieke regels natuurlijk niet, maar als huisfotograaf van TivoliVredenburg zou het niet zo erg zijn.” Toch liet Van Veen de fotograaf uiteindelijk staan. “Als huisfotograaf lever je dezelfde foto soms ook aan andere kanalen. Ik zou niet willen dat een gemonteerde foto in de krant zou staan. Bovendien geeft het ook wel een glamour-gevoel aan de foto, dat er nóg een fotograaf op staat. 

Van Veen staat bekend om zijn vurige beelden; de kleuren lijken van het scherm te spatten. Hoeveel daarvan is nabewerking? Om dat te illustreren maakte hij een ‘voor/na-tje’ van een foto van The Scorpions (zie rechts). “Wat ik doe is energieke momenten vol actie en dynamiek eruit pikken”, zegt Van Veen. “Je maakt nooit van een slechte foto een goede door nabewerking. Die foto is op zichzelf al goed, wat je achteraf nog doet is de puntjes op de i zetten. De kleuren wat helderder, wat schaduwen zodat de aandacht naar binnen wordt getrokken. Het beeld verliest contrast doordat die lampen zo fel in de lens schijnen, dat kun je oplossen in de bewerking. Ik vergelijk het met wat een producer doet in de mastering van een nummer.” 

“Ze hoeven niet aan de muur”
De algemene regel voor digitale bewerking in de persfotografie (van World Press Photo): wat in het analoge tijdperk in een doka kon, mag nu digitaal. Van Veen: “In een doka kon je ook al filters gebruiken, de kleuren en het contrast aanpassen. Maar ik heb alleen voor mijn opleiding een paar keer in de doka gestaan, dus wat er precies allemaal mogelijk was weet ik ook niet.” Een ontwikkeling die zich alleen maar sterker doorzet: de generatie fotografen na Van Veen heeft misschien nooit meer een analoge camera aangeraakt. Paul Bergen heeft de analoge concertfotografie wel lang meegemaakt. Hij heeft het vak radicaal zien veranderen, zo vertelde Bergen al in het eerste artikel van de maand van de popfotografie. Tegenwoordig schiet hij festivals voor het ANP.

“Bij het ANP is het altijd buffelen”, zegt Bergen. “We lopen met twee fotografen op Lowlands rond. We bepalen zelf wat interessant is qua beeld. Als ik twee of drie bands gedaan heb, bewerk ik de foto’s in de perstent, dat doe ik heel snel. Dan pas ik ze aan zoals ik dat vroeger deed in de doka, schaduwen et cetera.” Binnen het spectrum journalist – kunstenaar schaart Bergen zichzelf expliciet binnen de eerste categorie. “Het zijn persfoto’s, ze hoeven niet aan de muur. Ik ga er niet teveel aan lopen klooien. Ik zie mezelf als fotojournalist met popmuziek als specialiteit. Het moet wel realistisch blijven. Ik streef na niets te doen wat vroeger in de doka niet kon, dan blijven de foto’s hun echtheid behouden.”

Bergen werkt al sinds 1988 bij het Algemeen Dagblad. Hoewel hij zijn foto’s tegenwoordig natuurlijk een stuk sneller naar de opdrachtgever kan sturen, werkte hij ook analoog al heel snel, zo vertellen collega-fotografen. Bergen slaagde er in de afsluiter van Pinkpop de volgende ochtend in de krant te hebben. “Ik had een soort drive om dat voor elkaar te krijgen. De laatste band is het belangrijkst dus die moet in de krant, vind ik. Ik vond het ook een uitdaging.” Zijn auto kon hij in die tijd nog gewoon achter het hoofdpodium parkeren, vertelt Bergen. “Sinds kranten kleurenfoto’s gingen afdrukken, had ik ontwikkelvloeistof nodig. Die legde ik dan op de hoedenplank, zodat de vloeistof kon opwarmen tot 38 graden. Als ik dan foto’s had gemaakt van de laatste band, liep ik meteen naar de auto en ontwikkelde ik ze snel op de motorkap, in een lichtdichte wisselzak. Dan verstuurde ik ze via een telefoonverbinding in het persgebouw.”

“Meesten gaan een stapje verder”
Een fotograaf die meer tijd neemt voor nabewerking – ook in het digitale tijdperk – is Raymond ‘Bullet-Ray’ van Olphen, vooral bekend van zijn werk voor 3FM. “Ik denk dat je als fotograaf gewoon moet doen wat je er zelf bij voelt”, zegt hij. “Toen ik begon was ik al gek op harde contrasten en zwart-wit.” Van Olphens oog voor compositie wordt bijvoorbeeld duidelijk in de foto van The Rolling Stones die hij op de afgelopen editie van Pinkpop schoot – de hele band past binnen het kader (en daar is niets aan geshopt). Ook pakt hij graag momenten die anderen laten liggen, zoals Josh Homme die bij het wisselen van zijn gitaren de kabel tussen zijn kaken klemt. Van Olphen ziet zichzelf meer als kunstenaar dan als journalist. “Die vrijheid heb ik ook wel. Als fotograaf voor het ANP zit je toch meer vast aan richtlijnen.” Van Olphen omschrijft zijn eigen stijl als “rauw en filmisch”. Wat doet hij in de nabewerking? “Ik verzadig de kleuren wat meer zodat ze juist uitpakken. Eigenlijk denk ik er niet zo bij na. Zelf heb ik nooit analoog gefotografeerd, maar ik denk dat in de muziekfotografie de meesten wel een stapje verder gaan dan vroeger gebruikelijk was.” 

“Kill your darlings”
Voor de fotografen die meer de foto-journalistieke benadering aanhouden, geldt dat minder. Paul Barendregt, die bekendstaat om naturel concertfoto’s, bewerkt zijn foto’s nog minimaler dan Paul Bergen. Om het zachtere contrast ten opzichte van de foto van Van Olphen te illustreren, hiernaast nog een foto van The Stones; eentje die Barendregt schoot op Pinkpop. “Ik ben meer een soort purist op het gebied van popfotografie. Ik bewerk zo min mogelijk omdat ik het een vorm van journalistiek vind, daarin hoor je geen zaken te veranderen. Ik zie voorbeelden van mensen die de kleuren volledig veranderen en microfoonstandaards weg photoshoppen. Dat is natuurlijk leuk, maar geeft niet weer hoe het echt was. Ter plekke probeer ik een foto zo mooi mogelijk te maken, achteraf ga ik er zo min mogelijk aan veranderen.” Staat er toch een fotograaf in de weg? Jammer dan. “Het is een kwestie van kill your darlings. Ik gooi heel veel foto’s weg, ook beelden waarvan ik denk: jammer, die was leuk geweest.” Ook aan de kleuren verandert Barendregt liefst weinig tot niets. “De kleuren zijn door de lichtman met een reden gekozen, en die probeer ik dus intact te houden.”

Concluderend: er zijn popfotografen die verder gaan dan anderen, maar geen enkele fotograaf acht de nabewerking het allerbelangrijkst. Van Olphen: “Het gaat vooral om de compositie, die is zoals hij is. Dingen achteraf verplaatsen gaat echt te ver.” Dat lijkt toch de controversieelste ontwikkeling, puur en alleen mogelijk geworden door digitale nabewerking: onwelkome elementen toevoegen, verplaatsen of uitgummen. Binnen de concertfotografie is er niet direct een voorbeeld, maar bij de uitreiking van de World Press Photo is er geregeld controverse rondom de winnende foto (bijvoorbeeld in 2013). Er zijn voorbeelden van opdrachtgevers die de samenwerking met sjoemelende fotografen verbreken – een bekend voorbeeld is Jean Pierre Jans die bij een artikel in De Volkskrant over een natuurbrug een extra hertje op de foto shopte (let erop hoe het hert tweede van links en het meest rechtse precies hetzelfde zijn). 

“Misschien nét een stapje te ver gegaan”
Binnen de popfotografie lijken de regels ietsje ruimer. Een fotograaf weghalen uit zijn foto ging Tim van Veen te ver, maar met een in de weg zittende spot of kop van een microfoonstandaard heeft hij minder problemen. “Heel veel fotografen doen dat. Bijvoorbeeld het oranje spotje in de foto van Navarone, dat vind ik geen mooi spotje en had wel weg gekund. Verder vind ik dat ik met deze foto misschien nét een stapje te ver ben gegaan, het witte licht is bijvoorbeeld geel geworden.” Van Olphen: “Als het een klein stukje van een kop van een mic betreft haal ik hem wel weg, maar hoofdzakelijk crop ik de foto zodat hij erbuiten valt. Ik shop geen hele standaard weg, zoals je ook op de foto van de Stones kunt zien.”

Van Veen spreekt tegenwoordig liever van ‘processing’. “‘Nabewerking’ roept een bepaald idee op dat van alles bewerkt is, zoals in reclamefotografie.” Tien jaar geleden liep hij stage bij een reclamebureau, en daar heersten andere normen. “Ik leerde daar vooral photoshoppen. Maar toen ik dat een keer probeerde bij een concertfoto, kreeg ik meteen commentaar op een forum. Bij een concert van Soulfly had ik een close-up van frontman Max Cavalera, daarachter monteerde ik het publiek. Ik dacht daar toen nog niet bij na, het is lang geleden. Ik heb die foto volgens mij niet eens meer. Maar sindsdien weet ik: montage bij een concertfoto, dat moet je eigenlijk niet doen.” 

In de foyer van Hedon Zwolle exposeert Raymond van Olphen momenteel een aantal foto's.