"Dat was de druppel"
Het gezucht uit het fotografengilde is niet van gisteren. Vier jaar geleden bijvoorbeeld sprak popblad OOR bij zijn eigen veertigjarig bestaan met een aantal prominente fotografen uit de Nederlandse popgeschiedenis. Kees Tabak - onlosmakelijk verbonden met de punkrevolutie van eind jaren zeventig - zegt het daar al hardop: “De professionele popfotografie is dood. Ja, die stelling durf ik wel aan. De popfotograaf is gaandeweg het werken onmogelijk gemaakt – nog los van de vraag of hij nog wel kan leven van zijn werk nu iedereen een digitale camera heeft en de redactiebudgetten alsmaar minder worden. Drie nummers en dan inpakken, dat was voor mij de druppel; het einde van mijn carrière als concertfotograaf.”
Het gezucht uit het fotografengilde is niet van gisteren. Vier jaar geleden bijvoorbeeld sprak popblad OOR bij zijn eigen veertigjarig bestaan met een aantal prominente fotografen uit de Nederlandse popgeschiedenis. Kees Tabak - onlosmakelijk verbonden met de punkrevolutie van eind jaren zeventig - zegt het daar al hardop: “De professionele popfotografie is dood. Ja, die stelling durf ik wel aan. De popfotograaf is gaandeweg het werken onmogelijk gemaakt – nog los van de vraag of hij nog wel kan leven van zijn werk nu iedereen een digitale camera heeft en de redactiebudgetten alsmaar minder worden. Drie nummers en dan inpakken, dat was voor mij de druppel; het einde van mijn carrière als concertfotograaf.”
Zo. In een alinea het probleem geduid waar iedereen tegenaan loopt. Want zo is het natuurlijk: de verschillen met de gouden tijd van de popfotografie - de jaren zeventig - zijn vrij eenvoudig aan te wijzen. Te beginnen bij de restricties vanuit het management van de artiest. De eerste grote fotografen mochten nog rustig het hele concert fotograferen, ze hadden creatieve vrijheid en konden wachten op hun moment. De fotograaf van nu moet toeslaan in de eerste drie nummers, en wordt naar buiten gedirigeerd voor de eerste zweetdruppels op de voorhoofden te zien zijn. Bij grote concerten worden fotografen bovendien regelmatig verbannen naar de geluidstafel, in grote zalen toch al gauw op een meter of tachtig van de actie. “Het is niet per se makkelijker om frontstage te fotograferen, hoor”, legt Paul Bergen uit, de ervaren fotograaf van o.a. ANP, Het Parool en AD. Hij drukte zijn eerste serieuze foto’s halverwege de jaren tachtig al af. “Maar als het te klein en te plat wordt, en bovendien iedereen op dezelfde plek moet staan, krijg je geen goede popfoto, maar een registratie. Daar kun je je niet zo in onderscheiden, en dan is er inderdaad geen moer aan.”