Fuzz doet geen moeite om te verhullen waar het voor dit album de mosterd heeft gehaald: Protometal- en hardrockacts uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw als Black Sabbath en Led Zeppelin klinken duidelijk door in de solo’s van gitarist Moothart en de galmende, vervormde vocalen van Segall. Waar het selftitled eerste album uit 2013 een beknopte, typisch rammelende garageplaat was, heeft Fuzz nu duidelijk meer de tijd genomen voor details. Dat vertaalt zich onder meer in de helderdere mix, waarin de gitaar en bas veel meer kracht meekrijgen.
Daarmee kiest het trio voor een dieper en psychedelischer geluid, dat zich gelijk laat horen in de openingstrack, met de vervaarlijke titel Time Collapse II / The 7th Terror: Een zeven minuten durende jam waarop Moothart naar hartenlust zijn gang kan gaan, terwijl Segall onheilspellend zingt over “the terror within, that I control”.
Dat soort donkere, midtempo psychedelica heeft behoorlijk de overhand gekregen. Nummers als Bringer Of Light en Burning Wreath voelen daardoor wel een beetje als variaties op hetzelfde idee, maar daar staat een pareltje als het sterk opgebouwde Let It Live tegenover. Op de juiste momenten wordt de sludge bovendien doorbroken met beknopte, meer uptempo hardrocksongs als Rat Race, Red Flag en Sleestak – een instrumentaal nummer dat is vernoemd naar een reptielenras uit de jaren ’70 sciencefictionserie Land Of The Lost.
Segall en co meten zichzelf dus overall een wat serieuzer en complexer jasje aan - op Silent Sits The Dustbowl klinkt zelfs een strijkerspartij - maar Fuzz klinkt nog altijd oprecht. Een instrumentaal slotnummer van bijna een kwartier is niet zelden een opzichtige vorm van pretentieus gedrag, maar Fuzz komt ermee weg. Moothart krijgt opnieuw alle vrijheid om zijn virtuositeit te etaleren, terwijl de partijen van Segall en bassist Chad Ubovich (Meatbodies) hem voortstuwen. Het resultaat is een zinderend slotakkoord dat klinkt alsof het in één take is ingejamd.
Daarmee vat de titeltrack ook het hele album samen. Fuzz klinkt op II in de meest positieve zin als een groep jongens die na schooltijd samenkomt om te jammen op de muziek uit de platenkast van papa. Een welgemeende ode aan de grondleggers van het genre.