'Fuck D.E. geef me John Coffey'

Besnorde punkrockers breken kleine zaal af

Clemens Lambermont ,

Na het stoppen van de Heideroosjes ging een boegbeeld van de Nederlandse punkscene verloren. Maar inmiddels lijkt het erop dat de gasten John Coffey van meer dan klaar zijn om dat stokje over te nemen. Dat hebben ze afgelopen vrijdag in de kleine zaal in ieder geval meer dan bewezen. Om met de woorden te spreken die een fan op een kartonnen bord heeft geknutseld: 'fuck D.E. geef me John Coffey.'

De aftrap van een avondje raggen in de kleine zaal was voor Psycho 44. Deze Belgen zijn al een paar jaar hard op weg om een van de leipste bands van onze zuiderburen te worden. Wat bepalend is voor de sound van deze band is hun overheersende keyboard melodiëen. Een goed voorbeeld daarvan is laatste single Dance Motherfucker Dance die vooral op Studio Brussel al behoorlijk wat airplay heeft gekregen.

Tim Vantol is al langer een bekend gezicht. Normaal gesproken staat de man in zijn eentje op een akoestische gitaar te rammen, maar voor deze gelegenheid heeft hij een crew meegenomen bestaande uit Canadese houthakkers. Qua uitstraling en muziek lijkt het daar in ieder geval wel op. Compromisloze gezelligheidsfolk/punk met oprechte lyrics. Vooral met het nummer If We Go Down, We’ll Go Down Together’ laat Tim zien een stevig meezinger (herstel: schreeuwer) te hebben.

Na de nog even snel het podium opgestormd te zijn bij Tim Vantol komen ze zelf op met It’s Beginning To Look A lot Christmas. Ja, het is inderdaad die tijd van het jaar weer, maar het kerstgevoel is verder nergens te bekennen. Dit zijn een stel gigantische klootviolen op gitaren, die werkelijk overal schijt aan lijken te hebben.. De uitstraling doet misschien nog wel het meest denken aan een stel niet nader te noemen personen uit Maaskantje (niet alleen qua houding, check ook die snorren). Het verschil is dat ze geen happy-hardcore maken maar rebelse, rauwe punk met hier en daar wat hard-rock en hardcore invloden.

Van de gemoedelijke sfeer die hing bij Tim Vantol is niks meer over zodra het eerste nummer erin wordt gegooid. In no-time verandert de kleine zaal in een grote moshpit. En dat blijft zo de hele set. Op een gegeven moment geeft zelfs de leadzanger toe dat ze toch wel enigszins versteld staan van de absurd harde manier waarop de zaal losgaat. Als rustmoment gunnen ze het publiek een ukelele uitvoering van Dirt And Stones. Iets wat niet echt briljant werkt aangezien het helemaal unplugged gedaan wordt, en het verdomd lastig blijkt om de opgefokte bende in toom te houden.

Maar juist daar lijkt wel grote kracht van John Coffey. Het klinkt misschien vreemd, maar het is een ontzettend toegankelijke act waar uiteindelijk iedereen deel van uitmaakt. Constante stage dives? Geen probleem. De bandleden doen zelf ook mee. Een extra gitarist lijkt misschien een overbodige luxe voor de gemiddelde punkband, maar niet als je bedenkt dat er de helft van de tijd minstens één in het publiek ligt. Dat gevoel wordt uiteindelijk het sterkst bij Nirvana cover Breed waarbij een poging wordt gedaan om zoveel mogelijk fans op het podium te krijgen. John Coffey laat zien punk voor een nieuwe generatie te zijn. Het voelt als een band uit de hoogtijdagen van Pennywise en NOFX, maar nergens voelt de band ouderwets. Nee, ze bewijzen dat de houdbaarheidsdatum van deze muziek nog lang niet verlopen is.