Deze week verschijnt Robin Kester’s tweede album Dark Sky Reserve, een plaat die ze in zijn geheel opnam in Bristol, met hulp van producer Ali Chant en Portishead-gitarist Adrian Utley. Een ambitieuze stap, waarmee ze ook nog haar debuut op het befaamde indielabel Memphis Industries onderstreept. Tijd voor een A La Carte met de altijd scherpzinnige indie-zangeres.

. Bekijk de kaart

‘Jeetje, ik ben echt afgeleid. Op zich is het wel lekker hoor, die Renaissance-kastraat-vibe, maar het is een beetje hard.’ We zijn halverwege de menukaart als de speakers in café Het Gegeven Paard een nieuwe aria inzetten. Het café van TivoliVredenburg, dat in het teken staat van het Festival Oude Muziek. We zitten hier om te praten over nieuwe muziek, om precies te zijn over het nieuwe album van Robin Kester. Al geeft het A La Carte-format ook genoeg aanleiding om het over hele andere dingen te hebben. Dat is aan de scherpzinnige indiemuzikant wel besteed.

Aperitief: Waar ruikt je huis naar als je binnenkomt?

‘Ik ben altijd bang dat het naar kattenpoep ruikt – we hebben twee katten – maar gelukkig niet. Na drie weken weg rook ik ineens weer echt mijn huis: een mix van wasmiddel en vanille. Heel fijn, zeker als tegenwicht voor alle vintage meubels en kleding die ik verzamel. Het doet een beetje denken aan de geur van een vintage winkel, maar dan zonder de huidschilfers.’

Je houdt van vintage?
‘Ja, maar ik ben geen extreme schatgraver. Ik vind het leuk om rond te snuffelen en af en toe iets eigens te vinden, maar ik ben niet iemand die uren door bakken gaat. Al kan ik wél moeilijk dingen weggooien. Boeken, kleding, knuffels – ik heb er teveel. Oude boeken ruiken trouwens heerlijk, die muffe bibliotheekgeur… daar ga ik echt goed op. Nieuwe boeken ruiken chemisch lekker, maar tweedehands zijn beter.’

Ben je een hoarder?
‘Niet helemaal, maar het scheelt niet veel. Mijn ouders zijn vroeger vaak verhuisd, dus ik heb mezelf misschien wel in spullen verankerd. Als je die steeds meeneemt, voelt een nieuw huis meteen als jouw plek. Toen mijn ouders laatst wéér verhuisden moest ik mijn oude kamer opruimen en wilde ik alles redden. Vooral knuffels; ik projecteer er snel iets zieligs op, alsof ze verdrietig in de prullenbak liggen. Toch kan ik soms ook rigoureus zijn: na een heftige break-up heb ik juist heel veel laten staan, misschien als een vorm van zelfbescherming. Bonnetjes weggooien vind ik al moeilijk, maar blijkbaar kan ik ook loslaten als het moet.’

Amuse: Wat is je favoriete scheldwoord?

‘Oh jee ik hóu echt van schelden. Geen lieve woordjes, maar de harde: tering, tyfus, godverdomme, kankerzooi. Het klinkt vreselijk, zeker omdat ik ook mensen heb verloren aan kanker, maar in Nederland is dat schelden met ziektes iets unieks. We gebruiken het zelfs voor positieve dingen: kankerleuk, tyfusvet, al doe ik dat zelf eigenlijk nooit. In Engeland konden ze hun oren niet geloven toen ik dat vertelde. Daarna gingen ze het nadoen en kreeg je dingen als: that’s diarrhea fucked up. Dan moest ik uitleggen: nee, niet elke ziekte werkt – het moet iets terminaals of archaïsch zijn.’

Scheld je alleen in jezelf of ook hardop?
‘Allebei. In mijn eentje in de auto, maar ook gewoon hardop. Alleen let ik wel op bij mensen die erdoor geraakt kunnen worden, zoals een vriendin die kanker heeft gehad. Bij mijn vriend houd ik het ook wat milder – dan wordt het hooguit “lul” of “fucking lul”. Maar als ik boos ben op de wereld, kan ik snoeihard zijn.’

Ik vind het interessant dat je dat kiest, omdat veel mensen het niet van je zullen verwachten. Maar als ze je beter kennen weten ze dat je heel direct kunt zijn.
‘Ja, mensen projecteren vaak iets op mij. Vanuit mijn muziek of mijn stijlvolle stage-persona denken ze: fragiel, braaf. Terwijl ik in werkelijkheid heel direct ben en veel meer humor heb. Soms irriteert me dat, want het voelt als onderschat worden, een beetje ongevaarlijk gemaakt worden. Zeker bij vrouwen gebeurt dat sneller dan bij mannen. Dan krijg je een soort “ach schat”-behandeling, terwijl je denkt: hallo, ik ben heus wel scherp.’

Heb je daar voorbeelden van?
‘Ja, laatst nog. Ik ging mee met een vriendengroep naar Toscane – twaalf mensen die me nauwelijks kenden. Binnen twee dagen waren ze compleet gechoqueerd: “Je bent alles wat ik níet had verwacht.” Blijkbaar verwachten mensen een soort ingetogen muurbloempje, en dan schrikken ze als ik ineens hard lach, fel uit de hoek kom of gewoon direct zeg wat ik denk. Dan vraag ik me soms af: straal ik dan zó iets anders uit? Maar eigenlijk vind ik het ook wel grappig.’

Misschien moet je een tattoo nemen om dat beeld te breken.
(lacht) ‘Heb ik al! Sterker nog, ik heb er net eentje in Londen laten zetten. Hij zit nu nog onder een plakker, een beetje vies. Maar het is geen doodshoofd hoor, dat hoeft er ook weer niet op. Misschien moet ik een traantje onder mijn oog.’

Voorgerecht: Welk moment zou je nog wel eens willen beleven?

‘De eerste keer dat ik bergen zag. Ik was negen, we reden Oostenrijk binnen en ik dacht lang dat het wolken waren. Totdat het ineens bergen bleken. Dat was zo magisch, zo’n holy shit-ervaring. Daarna ben ik nog vaak onder de indruk geweest van natuur, maar nooit meer zó overweldigd.’

Zou je zelf in de bergen kunnen wonen?
‘Eigenlijk niet. Ik vind het een verademing om na zo’n vakantie terug te komen in Nederland en gewoon ver te kunnen kijken. Dat overzicht van de polder doet iets met me. Ik ben opgegroeid op plekken waar je de horizon kon zien, en dat voelt als thuis. In bergen voel ik me sneller opgesloten.’

Heb je ooit overwogen om naar het buitenland te verhuizen?
‘Ja, ik heb een tijd in Ierland gewoond en ik fantaseer vaak over Engeland. Vooral Bristol trekt me, ook omdat ik er vrienden heb en omdat je er de heuvels hebt – geen bergen, maar wel natuur. Londen ook hoor, maar Bristol voelt overzichtelijker. Ik kreeg zelfs een FPK-subsidie om er een half jaar te werken, maar door chaos en vertraging is dat er nog niet van gekomen. Hopelijk kan ik dat alsnog doen, want die plek is belangrijk voor me geworden. Ik heb er familie en veel creatieve connecties.’

Tussengerecht: Ben je wel eens echt ergens op betrapt?

‘Ja. Ik heb ooit over mijn leeftijd gelogen in een interview. Uit ijdelheid misschien, maar ook omdat ik me ervoor schaamde. In Nederland staat leeftijd áltijd in een profiel, terwijl ze dat in Engeland vaak weglaten. En zeker als vrouw in de muziek hangt er zoveel connotatie aan. Jong is fris en veelbelovend, oud is uitgerangeerd. Ik loog er een jaartje af, maar toen ik elders mijn echte leeftijd noemde, kwamen die stukken naast elkaar te staan. Betrapt dus. Vreselijk.’

Waarom raakt leeftijd je zo?
‘Omdat ik een laatbloeier ben. Ik ben pas later de muziek ingerold, zonder conservatoriumachtergrond. Dat kan ook mooi zijn: ik heb levenservaring, ik breng iets anders mee. Maar ik voel me vaak ouder dan de rest. In mijn band spelen jochies van 28, 29. Soms sta ik in het voorprogramma van iemand van 25. Dan denk ik: shit, ik word ontmaskerd. Terwijl ik eigenlijk vind dat het me niet zou moeten schelen.’

Is laatbloeien niet juist een kracht?
‘Misschien wel. Kijk naar Spinvis, die pas laat doorbrak. Maar dat is een man. Bij vrouwen voelt het toch anders. Er zijn geweldige oudere vrouwelijke artiesten, maar dat zijn vaak mensen die al een lange carrière achter zich hebben. Als je, zoals ik, later begint, word je sneller bekeken door de lens van leeftijd. Dat irriteert me, want het maakt je kleiner, ongevaarlijker.’

Hoe ga je daar zelf mee om?
‘Met gemengde gevoelens. Soms geniet ik er stiekem van als iemand schrijft: ‘de jonge Rotterdamse’, en denk ik: mooi, ze zien me jonger dan ik ben. Maar daarna voel ik me betrapt, want het klopt niet. Uiteindelijk moet ik accepteren dat leeftijd erbij hoort, dat het zelfs mijn kracht kan zijn. Maar ik ben eerlijk genoeg om te zeggen dat ik het nog steeds lastig vind.’

Hoofdgerecht: Hoe ver terug ken je je stamboom?

‘Niet super ver. Maar wat veel mensen niet weten: mijn oma was half Surinaams, echt best wel donker. Mijn overgrootvader is op Java geboren, deels Moluks, hij zat in een Jappenkamp. En ik ben zelf zo’n super wit persoon — ik heb gewoon alle witte genen.’

White passing heet dat toch?
‘Ja, maar eigenlijk ga ik nog verder: ik bén gewoon wit, met al het privilege dat daarbij hoort. Terwijl mijn hele stamboom dat natuurlijk niet is. Dat schuurt.’

Wat weet je van die geschiedenis?
‘Mijn opa kwam vlak vóór WOII uit Suriname naar Nederland. Hij was letterlijk de eerste zwarte man in een Brabants dorp: “de zwarte meester”. Hij trouwde met mijn Duits-Hongaarse overgrootoma, nog net vóór de rassenwetten. Super intens. Maar er is ook veel onduidelijk. Waarschijnlijk zitten er tot-slaaf-gemaakte voorouders in mijn lijn, maar dat is nooit uitgesproken. Via het boek Aan mij is het niet te zien kwam ik erachter dat de oma van de schrijfster zelfs in het huis van mijn familie heeft gewoond. Ik stuurde haar daar een berichtje over, en ze reageerde heel koeltjes. Wat bleek: haar oma had daar een kut tijd. Dat vond ik echt heftig: ineens zit die pijn ín mijn familieverhaal.'

Dat moet een gek besef zijn.
‘Ja. En er zijn meer losse draden: verhalen over winti en over een Schotse drankhandelaar die trouwde met een zwarte vrouw — in die tijd uitzonderlijk. De achternaam van mijn oma, Renardus, komt misschien van een plantage. Mijn vader deed een DNA-test: 12% Nigeriaans. Het wijst allemaal terug naar dat verleden.’

Je klinkt tegelijk gefascineerd en ongemakkelijk.
‘Dat is het ook. Er zit veel dark shit in die stamboom, trauma dat doorwerkt. Mijn Afro-Surinaamse overgrootopa werd 98, een leuke opa en overgrootopa, maar geen leuke vader. Logisch misschien na zo’n jeugd. Ik dacht altijd dat intergenerationeel trauma wat overdreven klonk, maar misschien is het toch zo. Tegelijk: het hoeft me niet te definiëren. Het is interessant én creepy.’

Praat je er met je familie over?
‘Ja, met mijn nichtje bijvoorbeeld. Zij draagt het zichtbaarder dan ik en praat makkelijker over kleur. Bij mij zie je niets; dat plaatst me in zo’n grijs gebied. Het interesseert me enorm, maar ik weet niet precies wat ik ermee moet — behalve blijven uitzoeken.’

Kaas: Waar gaat je nieuwe album nu echt over?

‘Dat vind ik een moeilijke vraag. Omdat het zo míj is. Het voelt alsof je in de spiegel kijkt: je kunt zeggen “ik zie lippen, ik zie ogen”, maar het geheel beschrijven lukt bijna niet. Ik zit zó in de muziek dat het bijna onmogelijk is om er afstand van te nemen.’

‘Als ik er toch woorden aan moet geven: het gaat over vechten tegen mezelf, maar stiekem ook al in de fase van acceptatie. Een omarming van de dark side — niet dat ik Darth Vader word, maar meer: stoppen met vechten, beseffen dat sommige dingen gewoon bij je horen en dat je ze moet verdragen. Als ik een hapklaar antwoord moet formuleren: het gaat om stoppen met die eindeloze gevechten. Acceptatie, zonder dat cynisch te maken. Dat vind ik hoopvol.’

Het klinkt ook niet als een duister album.
‘Daar ben ik blij om. Mensen zijn soms bang dat het heel zwaar is omdat het over mentale dingen gaat. Maar het album zelf is mooi, zacht zelfs. Het openingsnummer bijvoorbeeld — dat kan ik nog steeds met plezier luisteren, en dat heb ik bijna nooit met mijn eigen muziek. Dat nummer vind ik echt mooi. Ik wilde dat er schoonheid in zat, omdat ook het gevecht iets moois kan hebben. En omdat acceptatie zachtheid nodig heeft. Anders is het nog steeds strijd.’

Dus het gaat niet om jezelf fixen, maar om jezelf leren verdragen.
‘Ja. Niet dat hele maakbaarheidsgezeik. Het gaat erom dat je jezelf leert verdragen. En dat alleen al is hoopvol.’

Dessert: Waar ben je trots op zonder dat je het vaak zegt?

‘Dat vind ik moeilijk. Precies daarom zit ik ook in therapie: leren waarderen wat je doet en tegen jezelf durven zeggen dat je ergens trots op bent. Ik ben nooit ergens echt zeker over, ook niet over mijn muziek. Maar misschien moet ik dan juist zeggen dat ik trots ben dat ik dingen tóch doe, ondanks de angst. Ik heb nog nooit iets belangrijks níet gedaan omdat ik bang was. Dat zeg ik eigenlijk veel te weinig tegen mezelf.’

Dus je laat je niet lamleggen door angst.
‘Ja. Natuurlijk stel ik dingen weleens uit, of denk ik achteraf dat het beter had gekund, maar uiteindelijk doe ik het altijd. Dat is misschien wel de rode draad. Ik maak het vaak zelf kapot door te denken: “het had beter gekund”. Maar de essentie is dat ik het wel doe. En daar mag ik best wat vaker bij stilstaan.’

Heb je dat ook op het podium zo ervaren?
‘Heel erg. Ik had vroeger zóveel podiumangst dat ik mijn gitaar niet stil kon houden, mijn handen trilden gewoon. Toen ontdekte ik beta-blokkers — die halen de fysieke stress weg. Het heeft me geholpen om überhaupt op te treden. Maar ze vlakken ook af. Op Pinkpop stond mijn vader backstage helemaal trots te kijken, en ik voelde er nauwelijks iets bij. Dat was confronterend.’

Gebruik je ze nog steeds?
‘Soms. Maar laatst in Brighton trad ik voor het eerst op zonder. Dat voelde als een overwinning. Er zit dus wel vooruitgang in. Ik ben nog niet helemaal over mijn angst heen, maar ik heb ook nooit opgegeven. En dat vind ik misschien nog wel het belangrijkste: bang zijn, maar het toch doen.’