Hij kan spijkerhard zijn, maar net zo goed poeslief. Zwangere Guy, de meest intrigerende rapper van België, krijgt in de kleedkamer van TivoliVredenburg het Á la Carte menu voor zijn neus, uit elke gang kiest hij een vraag. Welke Gorik krijgen we vandaag, Pt 1 of Pt 2? 'Toen mijn baas hoorde dat ik kon fluiten, moest ik fluiten naar vrouwen. Echt waar. Veertien jaar was ik.'

. Bekijk de kaart

Je hebt muzikanten die een uurtje voor showtime niet te genieten zijn, die totaal met rust gelaten willen worden in hun bubbel om zich volledig te concentreren. Zo niet Brusselaar Zwangere Guy, die zijn nieuwe album komt voorstellen met drie uitverkochte concerten in Nederland. In eigen land maakt hij zich op voor de grootste show van zijn carrière in de ING Arena, de Ziggo Dome van Brussel. 15.000 man, niet mis. Kortom, er zit leven in de carrière van de beste rapper van België, en dat voelt hij zelf ook. Ondertussen beweegt het echte leven ook voort: binnen een jaar werd Gorik van Oudsheusden (37) vader en werd zijn eigen vader ernstig ziek. En oh ja: hij herstelde de banden met de vrouwelijke kant van zijn familie.

Toen Zwangere Guy in 2019 een open brief aan zijn moeder opnam wist hij al dat er een opvolger moest komen. De meest spijkerharde track uit het oeuvre van Zwangere Guy is geen moshpit banger, maar een kwetsbaar en tegelijk woedend document dat hij ‘Gorik Pt 1’ noemde. Juist, deel 1. Gorik, dat is hij zelf, maar de track gaat over zijn moeder en over de stiefvader die zijn moeder mishandelde. Het was een afrekening, maar de titel zei het al: hiermee was het niet klaar. Zes jaar kostte het Zwangere Guy om ‘Gorik Pt 2’ te schrijven, en het staat op zijn nieuwe album Dit Is Guy. (inclusief punt), een album dat ook gaat over vaderschap en het overboord gooien van de fles als reddingsboei. Kortom: we treffen anno 2025 een herboren man, en dat lees je ook terug in zijn keuzes van de menukaart.

Aperitief: Wat zie je als je uit je raam kijkt?

‘Miserie. De laatste tijd zie ik veel miserie. Ik zie een stad die volgende week 500 dagen geen regering heeft, het Brusselse gewest. We zien een stad die tegen haar limieten staat op politiek vlak. Ik zie weinig hoop. Als je door de stad loopt: drugs, heel veel drugs, heel veel crack, mensen die aan hun lot worden overgelaten. En ook heel veel vuil. Ik wil niet direct op een negatieve toon binnenkomen, want ik zie óók hoop. Maar het is heel moeilijk om door de miserie heen te kijken.’

Is het erger dan vroeger?
‘Ik ga niet zeggen: nu is het écht erger. Het is altijd overal oorlog, het is altijd miserie. Maar wat mij wel opvalt: er is nog minder visie. De verdeeldheid wordt groter. Er is veel ruis. There is too much, man.’

Hoe komt het dat er geen regering is?
‘Zelfs de socialisten hebben het bij ons zódanig corrupt en verrot gemaakt dat het te ingewikkeld is geworden om de gewone mens nog te helpen. Het verantwoordelijkheidsgevoel is weggehaald bij veel mensen. Politiekers hebben te veel verantwoordelijkheid gekregen, te veel postjes, te veel money. Armoede? Dertig procent van de Brusselaars groeit op onder de armoedegrens. Dus ik zie een stad die probeert te roeien met de riemen die ze heeft, maar vergeet de tandwielen te soigneren. Het tandwiel is je bevolking. En in de ketting zit een knik: dat zijn die politieken, de schakels die vergeten worden. Ik zit op een gevoelig punt in mijn leven - ik heb een dochtertje - en dan zie je alles door andere ogen.’

Heb je eraan gedacht om weg te gaan?
‘Tuurlijk, ik ben de enige uit mijn hele familie die nog in Brussel woont. De rest ging naar buiten of naar andere steden. Ik heb een haat-liefdeverhouding met mijn stad. Mijn vrienden zijn wel allemaal in Brussel. Wij zijn daar. We moeten de stad redden. ’

Amuse: Wat is je meest nutteloze talent?

‘Ik kan heel goed fluiten. Mijn vader en ik communiceerden met fluitsignalen. Als hij floot, wist ik wat hij bedoelde. Eén keer fluiten was: terug naar huis, het eten is klaar. Twee keer fluiten was: stop met wat je doet. Dat leerde hij me toen ik vijf of zes was. Hij floot vanop het zevende, vanuit de blokken, en ik floot terug dat ik het gehoord had. Dat was onze taal. We gebruikten het overal: in de wijk, op vakantie, aan het strand. Mijn zus zou het zo beamen. Misschien is dat mijn meest nutteloze talent - want ik gebruik het niet meer. Al fluit ik nu weer veel, sinds ik een dochter heb.’

Een talent dat 25 jaar nutteloos was?
‘Ja, eigenlijk wel. Ik ben bouwvakker geweest, en toen mijn baas hoorde dat ik kon fluiten, moest ik fluiten naar vrouwen. Echt waar. Veertien jaar was ik. “Gorik, fluit eens.” En dat deed ik dan. Na een tijd dacht ik: nee, dit is fout. Fluit zelf maar naar uw vrouwen.’

‘Ik heb een warme opvoeding gehad, een korte maar correcte. Fluiten naar vrouwen, dat doe je niet. Dat was het cliché van de bouw, triest eigenlijk. Want veel van die mannen stonden te hard in het leven. In dat milieu werd er veel gefoefeld, uitgebuit. Jonge gasten, vaak Poolse arbeiders, werkten in gevaarlijke omstandigheden. Vodka bij de koffie om zeven uur ’s ochtends. Iedereen dronken. Zo heb ik leren zuipen én leren hard werken.’

‘Funny story: ik ben daarna met de dochter van mijn baas geweest. Ik stond op een zondag voor zijn deur, hij keek me aan: “Wat doe jij hier? Het is weekend!” Ik zei: “Ik kom voor Fien.” Hij smeet de deur dicht. Een kwartier later kwam Fien naar buiten: “Je mag niet meer binnenkomen.”’

Voorgerecht: Wat doet stilte met je?

‘Stilte staat bij mij voor confrontatie met de realiteit. Je kunt stilte rondom je hebben, maar dat betekent nog niet dat het stil is in je hoofd. Vandaar dat ik mediteer. Ik heb dat geleerd dankzij een Nederlander, een man die gevangenen leerde mediteren. Hij heeft korte filmpjes op YouTube. Mijn schoonmoeder heeft me dat gestuurd: “Dat moet jij eens proberen.” Ik was toen al bezig met yoga en therapie, en zo is meditatie erbij gekomen. Sindsdien weet ik wat pure stilte kan zijn. Voor mij is dat gelijk aan een safe space geworden.’

Vroeger was stilte chaos?
‘Ja. Toen was stilte iets om bang van te worden. Dan kwam alles op mij af. Maar dat is net het mooie: in die angsten kun je jezelf tegenkomen. Je kunt met jezelf in gesprek gaan. Tegenwoordig probeer ik elke dag stilte op te zoeken. Niet altijd mediteren, maar wel stilte.’

Wanneer doe je dat?
‘Meestal als ik sport. Soms ook laat op de avond, als ik moeilijk kan slapen. Dan probeer ik gewoon te voelen dat het genoeg is geweest voor die dag. Ik ben een hyperalert mens. Voor mij zit rust niet in prikkels of lawaai. Festivals, drukte - nee, dan moet ik juist uitstappen. En het gevaarlijkste is de telefoon. Dat ding vult elk moment van stilte op. Ik word er thuis op aangesproken, bij de therapeut ook. Ik wil niet naast mijn dochter op mijn telefoon zitten. Not done. Dus ik ben bezig met een soort hygiëne rond stilte. Stilte is niet de afwezigheid van geluid, het is de aanwezigheid van rust. Het inspireert me constant. Echt waar.’

Tussengerecht: Op welke momenten had je kunnen sterven?

‘Ik denk al een paar keer, ja. Figuurlijk, deze zomer vlak voor ik Pukkelpop Main Stage moest opgaan. Mijn vader was net ziek geworden, en ik voelde de hele wereld op mijn schouders. ‘s Ochtends onder de douche dacht ik nog: als het moment er naar is kan ik er iets over zeggen, maar ik ga niet van tevoren bedenken wat. Ik heb het uiteindelijk wel gedaan, en dat bracht een golf van emoties. Dat komt ook doordat ik zelf net vader ben. Ik besef ineens: nu moet ik er ook voor hem zijn. Mijn vader is een lieve man met een koppige geest, tegenstrijdig. Maar hij laat me toe.’

‘Letterlijk had ik kunnen sterven toen ik veertien was. Ik speelde in de wijk, liep over het zebrapad - veel te snel - en een auto greep me. Dijbeen en knieschijf verbrijzeld, onderbeen kapot. Ik lag maanden in het ziekenhuis. Dat was een switch in mijn leven. Ik moest ineens volwassen worden. Ze gaven me morfine tegen de pijn. Zo leerde ik op jonge leeftijd wat high zijn was. Dat had gevolgen. Ik raakte gefascineerd door roes.’

‘Gelukkig was er één vriend die me elke dag kwam bezoeken: Frederik Willem Daem - nu schrijver, toen gewoon mijn maat. We gingen samen naar de Mediamarkt, de eerste buiten Duitsland. Daar werkte een gast, Steve, een stoner met een waanzinnige muzieksmaak. Hij liet ons kennismaken met undergroundhiphop: Three 6 Mafia, Wu-Tang, alle zijprojecten die nergens te vinden waren bestelde hij gewoon. Muziek werd mijn ontsnapping.’

‘Thuis was het chaos. Mijn moeder zat met haar tweede man, een goed mens maar zwaar aan de drank. Mijn ouders waren aan het dolen, ik ook. Ik was veertien, high van de pijnstillers, rebels van nature. Mijn houding was simpel: jullie zuipen toch ook? Waarom mag ik niet? Die periode heeft veel bepaald. Ik heb toen geleerd dat je ook kunt overleven door te verdwijnen.’

‘In de bouw had ik ook kunnen sneuvelen. Zestien was ik. Mijn baas liet me een gevel reinigen met zuur. Hij gaf me vaatwashandschoenen. Daarna moest ik zandstralen. Dat zuur beet door mijn huid heen. De dag erna had ik open wonden. Ik belandde op de brandwondenafdeling van het leger. De verpleger daar was surfer, die spoot ons plat met verdoving. Ik dacht: dit is wat werken met je doet. Maar ik bleef gaan.’

‘Het komt altijd terug bij drugs, hè. Altijd, bro. Ik ben geen overdosis-type, maar ik was wel altijd op zoek naar de roes. Naar het gevoel dat alles even verdwijnt. In de bouw werkte ik zestig, soms zeventig uur per week. Dan wil je gewoon high zijn. Niet om te feesten, maar om te vergeten. Er zit een verschil tussen dood willen en niet willen voelen. Ik zat daar ergens tussenin. Vandaag leef ik vrij safe. Maar zulke gevaren loeren altijd om de hoek. De wereld blijft ruw, het leven blijft scherp. Ik denk soms: ik had makkelijk weg kunnen zijn. Maar blijkbaar moest ik blijven. ’

Hoofdgerecht: In hoeverre bepaalt werk wie je bent?

‘Sinds ik van muziek kan leven - de huur van ons appartement afbetalen, de elektriciteit en het water betalen, de frigo vullen, een centje opzij zetten - voelt het niet meer als werk. Al heb ik nog nooit zo hard gewerkt in mijn leven als nu. Het voelt alsof ik dagelijks boetseer aan het beeldje dat ik van mezelf mag maken. Moest het leven een beeldje zijn, dan verzamel ik elke dag wat klei. Wat het wordt, weet ik niet - een tempel, een kasteeltje, een bal - maar ik blijf bouwen.’

‘Ik geef sinds dag één geen fuck, en tegelijk geef ik sinds dag één een heel grote fuck. Ik kom van de rand van de marginaliteit, maar uit een warme opvoeding. Mijn ouders waren achttien en negentien toen ze mij kregen. Ze hadden abortus kunnen plegen, maar ze zijn ervoor gegaan. En kijk, ik ben er nog.’

‘Ik heb lang in survivalmodus gewerkt. Eerst in de bouw, daarna in de horeca, en later in het jeugdwerk. Ik heb er gezien hoe hard mensen moeten knokken om rond te komen. Uit al die jobs heb ik iets meegenomen: het millimeterwerk van de bouw, het ritme van de horeca, en het inlevingsvermogen van het jeugdwerk. Sinds ik muziek maak, voelt het alsof ik speel. Dat zeg ik ook letterlijk tegen mijn dochter: “Papa gaat spelen.” En dat is geen metafoor. Dat is echt zo.’

Kaas: Waar gaat je nieuwe album nu echt over?

‘Mijn nieuwe album gaat over verschillende facetten van het leven. Over hoe je oud wordt in een lichaam en een geest die veranderen. Over hoe je dacht dat je was, en wat er gebeurt als je daar meer tijd en liefde in steekt. Het is een zoektocht naar wat schoonheid betekent in het dagelijkse leven, en hoe ik dat kan vertalen in wat ik doe als muzikant.’

‘Ik ben niet meer zo boos. Ik heb trauma’s verwerkt. Maar er blijven elke dag kleine moeilijkheden. Alleen: ik heb meer hartskwaliteiten ontwikkeld. Vergiffenis, voor anderen én voor mezelf. Vroeger mocht ik niet zwak zijn, want zwakte werd afgestraft. Nu weet ik: het is oké om je soms zwak te voelen. Je moet niet zo hard zijn voor jezelf. Ik ben een softie geworden, en dat is goed zo.’

‘Er staat een nummer op dat aan mijn moeder is gericht, ‘Gorik Part 2’. Dat voelt als een terugkeer naar vroeger, maar met andere ogen. In het eerste deel was ik boos, dat was een afrekening. Nu is het een reflectie. Ik had dingen gezegd en gedaan die ik toen meende, maar die ik nu anders zie. Vroeger wilde ik mijn pijn delen, nu wil ik mijn liefde tonen. Die eerste track was heel egoïstisch. Ik hield weinig rekening met anderen. Nu heb ik meer hoop. Ik heb geen spijt van wat ik toen schreef. Het was krachtig, het moest eruit. Maar vandaag stel ik me andere vragen: moet ik nog vuile was buiten hangen? Of is het mooier om te werken aan de relatie zelf?’

Dessert: Wat is het meest waardevolle dat iemand voor je heeft gedaan?

‘Mijn zus heeft ‘ja’ gezegd toen ik haar vroeg om me te helpen met alles wat er vandaag bij komt kijken achter de schermen van het muzikant zijn, en ze is alles beginnen uitpluizen: de structuur van het bedrijf, hoe de muziek werkt, de papieren, de auteursrechten. Dat heeft me enorm ontlast.’

‘Ik vroeg het haar pas nadat ik was gestopt met drinken, na corona. Er was een moment in Portugal - ik had een stevige LSD-trip genomen, driehonderd microgram, een kristal. We liepen vier uur lang een rivier af tot waar die in de zee uitmondt. En daar, op dat punt waar zoet en zout water samenkomen, kwamen allemaal vrouwelijke zeegodinnen tot mij. Ik zat toen op een heel kwetsbare plek in mijn leven. En ik voelde: ik moet alle vrouwen uit mijn familie bellen.’

‘De dag erna heb ik mijn oma, mijn tante, mijn moeder, mijn zus en mijn beste vriendin gebeld. En daar op die berg vroeg ik aan mijn zus: wil jij mij helpen? We waren twintig jaar uit elkaar gegroeid, sinds zij elf was en ik veertien. Maar sindsdien zien we elkaar bijna dagelijks. We bellen, sturen, overleggen, lachen, werken samen. Dat is het meest waardevolle dat iemand voor mij heeft gedaan.’

‘Je leert niet op school hoe je artiest moet zijn. Je leert niet omgaan met 100.000 euro, met rechten, met verantwoordelijkheid. Als je dat thuis ook niet meekrijgt, heb je mensen nodig die naast je staan. Zij is dat voor mij geworden. En daarnaast is er natuurlijk mijn dame: zij heeft een kind gedragen. Dat blijft het meest wonderlijke wat iemand kan doen.’