De nu al gesubsidieerde basis van de Nederlandse cultuur blijft leidend bij de verdeling van het steunpakket van het kabinet. Dat is slecht nieuws voor de popsector, die slecht vertegenwoordigd is bij de kunstelite. Dat bleek uit de toelichting van minister Van Engelshoven (OCW).

Veel is nog onduidelijk over de verdeling van de 300 miljoen euro steun die het kabinet uittrekt voor de cultuursector. De cultuur kreeg vorige week als een van de eerste sectoren een speciaal pakket maatregelen. Dat is goed nieuws, maar de vraag is of de popmuziek er veel mee opschiet. Dinsdagmiddag gaf minister Ingrid van Engelshoven antwoord op vragen van de Kamer.

Wat we inmiddels weten is dat 220 miljoen bedoeld is om bestaande subsidies op te hogen. 150 miljoen daarvan - de helft van het totaalbedrag - is voor de Basis Infrastructuur, de instellingen die direct gesubsidieerd worden door het Rijk. Daaronder vallen onder meer theatergezelschappen, musea, grote orkesten en ballet-ensembles, maar geen enkel instituut uit de popmuziek. De overige 70 miljoen gaat naar vierjarige fondsen, waar wel een aantal popinstellingen geld van krijgt. 50 miljoen gaat naar Rijksmonumenten, een flink bedrag. Het resterende bedrag is voor overige subsidies. Dat geld moet door gemeentes verdeeld worden over de cruciale instellingen in hun regionale infrastructuur.

Over die rol van de gemeentes kwamen een aantal vragen van linkse partijen. Zo wijst GroenLinks erop dat gemeentes dolgraag hun theaters en podia willen helpen, maar dat er een wezenlijk verschil is tussen de landelijke overheid - die een staatsschuld kan opbouwen - en gemeentelijke overheid, die de enorme onverwachte kosten voor de crisis met met een sluitende begroting moet oplossen. Zo zouden sommige gemeentes graag huren willen kwijtschelden van cultuurinstellingen die in gemeentelijke panden zitten, maar zo’n kwijtschelding zou natuurlijk wel een kostenpost zijn. De ruimte die gemeentes krijgen om bij te springen is van enorm belang voor poppodia, die allemaal onder gemeentelijk beleid vallen. In hoeverre die ruimte er komt kon Van Engelshoven in bredere context bekijken. Lodewijk Asscher (PvdA) drong er bij de minister op aan toch in kaart te brengen hoeveel geld gemeentes nodig hebben voor de cultuur in hun regio.

Specifieke vragen over popmuziek konden rekenen op vage of vreemde antwoorden. Zo was SP-Kamerlid Peter Kwint kritisch over het zogenaamde trickle-down-idee van het steunpakket. Er gaat vrijwel geen geld rechtstreeks naar makers (zeker in de popmuziek), maar minister van Engelshoven hoopt dat grote instellingen die door extra geld overeind gehouden worden nieuwe opdrachten kunnen verstrekken aan noodlijdende artiesten. Ze noemt daarbij theaterfestival Oerol als voorbeeld, een festival dat inderdaad met speciale projecten werkt, als een soort productiehuis. Maar geen enkel muziekfestival werkt zo. Op een enkel programma na is een muziekfestival geen producent van talent, maar een inkoper. De minister lijkt zelfs echt te denken dat bij festivals makers zelf in dienst zijn, en dat is ver van de realiteit.

Slachtoffer van eigen succes

Nog zoiets: de minister stelt dat de popsector niet vergeten wordt, want die wordt immers ‘ruim ondersteund’ door de rijkscultuurfondsen, terwijl vrijwel geen enkel kroonjuweel uit de popsector voorkomt in die regelingen. De hoekstenen van klassieke muziek of museumwereld steunen wel allemaal op doorlopende subsidies. De minister lijkt veel moeite te hebben met de zelfstandige rol die popmuziek (net als bijvoorbeeld musicals) heeft binnen het domein van de cultuur. Hoe ga je om met het redden van zelfstandige ondernemers en professionele partijen die hun geld verdienen in de markt? Daarmee is de popmuziek slachtoffer van zijn eigen zelfstandigheid. Een zelfstandigheid die perfect matcht met het tien jaar geleden door staatssecretaris Halbe Zijlstra ingezette cultuurbeleid.

Peter Kwint (SP) herinnerde de minister fijntjes aan haar ambitie om de nieuwe cultuurperiode (die later dit jaar ingaat) te kiezen voor vernieuwing en verjonging, een ambitie die absoluut niet spreekt uit de verdeling van dit steunpakket. De minister noemde dat ‘een goede vraag’, maar gaf vervolgens een antwoord dat maar zijdelings op de vraag past, en in geen geval recht doet aan haar eigen ambities. De minister kreeg ook nog een verzoek om de versoepelingen van social distancing voor topsporters door te trekken voor topmusici: die moeten immers ook met elkaar blijven repeteren om op niveau te blijven. De minister zag dat niet zitten, want ‘een orkest bestaat al snel uit 30 personen’. Zo blijkt maar weer eens: het symfonie-orkest is en blijft de hoeksteen van het Nederlandse cultuurbeleid. 

Daar staat natuurlijk wel tegenover dat ook uit de generieke regelingen van het kabinet vele miljoenen richting de cultuursector stromen, ook naar de popmuziek. De minister schat dat het in deze periode al om zo’n 200 miljoen euro gaat. Clubs, podia en festivals kunnen bijvoorbeeld aanspraak maken op de werktijdverkortingsregeling, en ZZP’ers kunnen een eenmalige uitkering van 4.000 euro aanvragen. Maar dat lijkt niet genoeg om het fundament onder de popmuziek stevig te houden. Een scherpe vraag van Niels van den Berge (GroenLinks) over verzekeraars die komend jaar geen pandemie in hun evenementenverzekering zullen dekken, kon rekenen op een onnavolgbaar antwoord, waar min of meer op te maken viel dat Van Engelshoven wel wil nadenken over een garantstelling voor festivals. Dat zou een cruciale factor kunnen zijn voor het festivalseizoen van 2021, omdat het risico op een terugkeer van het coronavirus behoorlijk groot is.

De 300 miljoen euro die het kabinet nu uitgetrokken heeft voor steun aan de cultuursector gaat overigens zeker niet genoeg zijn, beseft ook de minister. Van Engelshoven benadrukte dat het pakket bedoeld is voor de eerste maanden, en dat mogelijk - of zelfs: vermoedelijk - later aanvullende maatregelen genomen moeten worden. PvdA voorman Lodewijk Asscher pakte wederom uit met een ferme vuist op tafel: ‘Deze sector is als een dominosteen’, zei hij. ‘Als hij omvalt, dan vallen er talloze andere om.’