Even leek het erop dat OOR-journalist Tom Engelshoven knettergek geworden was. In zijn verhaal over Haty Haty, het nieuwe project van Johannes Sigmond (Blaudzun) en David Douglas, vraagt hij je de zanger voor te stellen terwijl hij vol liefde aan een schilderij van Van Gogh staat te likken. Maar wat blijkt: Engelshoven is niet gek, hij haalde zijn bloemrijke inspiratie rechtstreeks uit High As The Sun, het debuutalbum van het gelegenheidsduo. ‘Ik moet oppassen, ik ben nog steeds welkom in musea. Straks gaan ze me weren: daar komt ie, de schilderijenlikker!’
We kunnen dansen
De een kennen we als maker van gedragen popsongs met grootse arrangementen. De ander debuteerde twee jaar terug met een introverte elektronicaplaat. Daar stond met White Heat Blood al een track op waarop ze samenwerkten, nu hebben Johannes Sigmond (Blaudzun) en David Douglas een pact gesloten als Haty Haty, een project waarin de productieskills van Douglas en de grote thema’s uit het werk van Blaudzun samen komen. ‘Mensen denken vaak: we kunnen dansen, want het is elektronisch’, zegt Sigmond. ‘Maar op de nieuwe plaat van De Staat kun je eigenlijk veel beter dansen dan op die van ons.’
‘Ik denk wel ineens in bpm, door hem’, vervolgt Sigmond, wijzend op zijn nieuwe bandgenoot. Bmp, dat staat voor ‘beats per minute’, voor iedere dj een bekend begrip. Niet alleen omdat een net wat hoger tempo vaak meer uitnodigt tot dansen, maar ook omdat een dj tracks met een gelijke snelheid makkelijker kan mixen tot een geheel. Een nieuwe benadering voor Sigmond, die zijn hele leven al in bands speelt. De eerste drie, vier shows met Haty Haty waren nogal wennen, zegt ie. De mensen bewegen, maar zouden ze moeten dansen? En moet je om tien uur ’s avonds deze muziek anders spelen dan om twee uur ’s nachts?
Haty Haty: 'Mensen denken vaak: we kunnen dansen, want het is elektronisch’
Vriendschap voorop bij Blaudzun & David Douglas
Johannes Sigmond (Blaudzun) maakte met producer David Douglas een dance-album. ‘En dat had ik ook echt even nodig. Ik was er na de laatste Blaudzun-plaat en de lange tour die volgde mentaal echt helemaal klaar mee.’
Tussen avond en nacht
Eigenlijk is David Douglas ook maar een buitenstaander als het op de dansvloer aankomt. Zijn eigen album verscheen weliswaar op het Atomnation label (bekend van acts als Applescal en Weval), maar een dj is hij nooit geweest. ‘Ik ben gaan produceren omdat ik muziek wilde maken, niet omdat ik dj wilde zijn’, vertelt hij. ‘Ik heb twee draaitafels thuis en een heleboel vinyl, maar draaien doe ik eigenlijk alleen met vrienden. Met mijn album ben ik veel aan het begin van de avond geprogrammeerd, of op de overgang tussen de avond en de nacht.’
Een jaar of tien al kennen Johannes Sigmond en David Douglas elkaar. In eerste instantie uit het Hilversumse, waar Sigmond werkte als regisseur, Douglas als editor. Ze waren allebei wel een soort van met muziek bezig. Zo maakte Sigmond onder de naam Blaudzun een album met een Flamingo erop en een roze veertje in het doosje, terwijl Douglas vooral achter de schermen met elektronische muziek werkte. Ondertussen dronken ze samen bier en gingen ze naar de film, brak Blaudzun door met zijn derde album, en om de zoveel tijd zeiden ze tegen elkaar: ‘We moeten echt eens samen de studio in.’ Sigmond: ‘Toen ik op een gegeven moment een maand vrij was, zijn we het daadwerkelijk gaan doen. Het had ook niet langer moeten duren, want het begon een beetje sneu te worden.’ Douglas: ‘En dus stond Johannes een maand lang elke ochtend om tien uur voor de deur.’ Douglas zorgde voor de basistracks, met uitzonderlijk veel aandacht voor de groove. ‘Als de groove niet klopt, kun je beter stoppen.’
Agenda's leeg
Voor Sigmond was het de eerste keer dat hij de Blaudzun-machine even doorbrak. ‘En dat had ik ook echt even nodig. Ik was er na de laatste Blaudzun-plaat en de lange tour die volgde mentaal echt helemaal klaar mee. Het laatste album voelde ook als een punt. Ik heb het op zich wel gezegd. Promises of no man’s land is een onderstreping van wat ik al eerder deed, al werd het door de vele festivals wel iets meer een rockplaat. Ik heb hem snel gemaakt en sta daar nog steeds achter, maar achteraf denk ik wel: er staan maar vijf echte goeie tracks op. Veel van die nummers zijn gebaseerd op een goed arrangement, niet op een goed liedje. Al moet ik zeggen: als ik met David werk, leunt ook veel op het arrangement. We hebben niet van tevoren afgesproken wat het moest zijn, of het überhaupt liedjes moesten worden, laat staan een album. Maar toen er na een week al veel bruikbaar materiaal was heb ik direct tegen mijn manager gezegd dat we de agenda’s maar leeg moesten maken.’
Op High As The Sun staat het nummer Parakeet, over letterlijk de vleugels uitslaan en de vlucht naar voren maken, een onderwerp dat als een rode draad door Blaudzun’s oeuvre heen loopt. Er staan ook twee nummers op over zelfverzekerde vrije meisjes die zichzelf op hun best tonen op de dansvloer. En dan is er dus die nogal fysieke ode aan Vincent van Gogh, wiens schilderijen Sigmond het liefst van zo dichtbij mogelijk bekijkt. “Ik heb er natuurlijk nooit echt aan gelikt, maar ik sta wel drie keer per jaar in het Kröller-Müller museum. Dat voelt alsof ik een oude vriend bezoek. Ik ga niet het hele rondje achter de Japanners aan, maar rechtstreeks naar de laatste zaal, waar al zijn werk vanaf Saint Remy hangt. Het heeft met de kleuren te maken, maar ook met de penseelstreken, die het bijna laten bewegen. Het ligt er letterlijk dik bovenop, het is geen plaatje meer, maar iets fysieks.”
In musea bezoekt Sigmond niet alleen Van Gogh, maar ook Paul Cezanne en Edvard Munch. En natuurlijk David Bowie, de pas overleden zanger die zijn plek als kunstenaar ondubbelzinnig opeiste met de tentoonstelling die het eind van zijn leven markeerde. Of Douglas en Sigmond zichzelf als kunstenaars zien? ‘Nou, ik moet heel eerlijk zeggen: ik maak gewoon de muziek die ik wil maken’, zegt David Douglas. Te bescheiden, vindt Johannes Sigmond: ‘Ik vind jou wel een kunstenaar. En mezelf ook. Muziek maken is voor mij de ultieme vorm om te uiten wat ik voel. Mijn muziek is niet pretentieloos, en daar schaam ik me ook niet voor.’