London Calling: Liveblog zaterdag
Hoogtepunten: The Bohica's, Desperate Journalist, Royal Blood en Fat White Family
De tweede dag van de voorjaarseditie van London Calling 2014 zit erop. Terwijl de Songfestivalkoorts door het land zindert, kwamen er meer talenten bovendrijven in Paradiso. Lees hier wat onze recensenten er van vonden. En kijk meteen de eerste opnames van Fat White Family, Desperate Journalist en Childhood terug.
Fat White Family
Fat White Family gaat lekker: ze rijgen de festivals aaneen, mogen openen voor The Pogues en staan straks ook tweemaal op Glastonbury. Maar eerst mogen ze de broeierige grote zaal van London Calling afsluiten. Daar komt me toch een stel ongewassen gasten het podium op lopen. Drie van de zes komen met ontbloot bovenlijf op en de zanger oogt daarvan het meest van de wereld: zeiknat (badolie, wordt er gefluisterd) en drugged out op het angstaanjagende af. Maar het komt de show ten goede. Ze beginnen voortvarend: albumopener Auto Neutron is de perfecte introductie in hun relaxede idioom (denk aan The Growlers met kerkzang). Raining in Your Mouth heeft al wat meer gekte en met het donkere, freaky I Am Mark E Smith geven ze blijk van hun liefde voor The Fall.
Het geheim van de, inderdaad blanke maar verder niet gezette, Londense familie is dat ze sloppy lijken te opereren, maar stiekem best geolied zijn. En dat met z'n zessen. Hun ding is sloom garagerocken à la Black Lips en daar dan net wat meer psych, blues en een fuzzy surfgitaar bovenop gooien en lekker met z'n allen brullen. Echt fel wordt het nooit, maar toch alsmaar intenser. Ze bezweren maar klinken tegelijkertijd alsof het feest kapot en vooral het bier op moet. Op de grote zaalvloer blijft het allemaal wel heel beschaafd. Daar zorgen twee Fat White Security Dudes wel voor; die op het podium klimmen verbieden en ook bij de pit een kijkje komen nemen. Niet echt rock 'n roll... Zanger Lias Saoudi houdt de piemel vandaag in de broek en lijkt helemaal in zijn eigen wereld op te gaan. Fascinerend zoals hij op blote voeten over podium zweeft, sensueel beweegt en met ogen dicht de mic zoent en dan die heerlijke nieuwe single Touch The Leather inzet. Zie die maar eens uit je hoofd te krijgen. Als ze na 30 minuten verdwijnen zet de dj meteen Black Lips' Modern Art in. Passend. (Ingmar Griffioen)
Public Access T.V.
Public Access T.V. loves the Dutch girls, roepen ze halverwege de show. Niet gek, want de meisjes op de eerste rijen zijn lekker pasjes aan het maken op de springerige gitaarpop van het Britse viertal. En de jongens kunnen een paar rijen daarachter leuk hossen en tevergeefs proberen mee te zingen. Het is namelijk een feest van herkenning. Praktisch alle ‘next big thing’-bandjes van de laatste tien jaar komen voorbij. The View, The Kooks, The Fratellis, gecombineerd met het ongewassen haar en de nonchalante houding van The Strokes. Als coveract zouden ze dus best geslaagd zijn. Maar aangezien het allemaal eigen liedjes zijn, voelt het toch wat dunnetjes. Alleen het punky liedje voor het slot steekt echt boven de middelmaat uit, en het is leuk dat ze hebben afgesproken allemaal witte gympies aan te trekken. Daarbuiten verzorgt de band voornamelijk een gezellige soundtrack om een biertje op de drinken. En dat is ook best wat waard, zo rond middernacht op zaterdagavond. En voor het zevende optreden ooit, eigenlijk ook niet slecht te noemen. (Ralph-Hermen Huiskamp)
Wild Cub
Het zijn echt Wild Cubs. Het kan niet gemakkelijk zijn, direct spelen na de verpulverende show van Royal Blood, dus beginnen ze flink en stuiterend, gedreven door een vlot en nerveus drumritme. Een erg beweeglijke band met erg beweeglijke dancepop; dat kan een feestje worden. Wild Cub stampt lekker en ze houden het wild, krijsend soms, maar tonen ook twee gezichten. Als de ritmetandem met die opzwepende drums en post-punk bassen de overhand krijgt is het heel tof; de goede kant van de club. Als de toetsenist en gitarist de lead pakken gaat het de verkeerde, symfonische kant op. Dan blijkt die pathetische zang van Keegan DeWitt toch een voorbode van meer kleffe synthpop, ergens tussen Crystal Fighters en groots aangezette symfo.
Tjonge in geen tijden een frontman zo hard zien werken. En dat op de laatste show van de Eurotour. DeWitt weet van aanpakken: hij zegde zijn baan in New York op om in Nashville meer tijd aan muziek te kunnen besteden. En dan hebben ze ook nog een cover van Lykke Li in petto, I Follow Rivers. De stelregel bij covers is dat ze wat moeten wat toevoegen... Wild Cub is geen Triggerfinger, maar ze komen er niet slecht mee weg. Toch krijgen ze maar een klein deel van de zaal mee en ze hebben het ook niet nodig. Het eigen nummer erna (Hidden In The Night) is al beter. Single Thunder Clatter is het sterkste wapenfeit: met Afrikaanse ritmes en gitaarloopjes en drie percussionisten tegelijk. DeWitt mept de microfoon van z'n tom af en de drummer sloopt z'n pedaal. Wel jammer om het dan weer met zo'n Genesisser te laten aflopen. Het zal geen Django Djangootje worden, maar Wild Cub mag vast terugkomen voor wat festivals. (Ingmar Griffioen)
Royal Blood
Als je je ogen dicht doet, denk je dat je dat er een viermans rockformatie voor je staat. En dan heb je waarschijnlijk binnen vijf seconden een biertje of een elleboog in je oog. Want Royal Bood weet met zijn tweeën zo veel testosteron de zaal in te storten dat de eerste tien meter van de grote zaal na drie nummers verandert in een enorme pit. Het blijft wonderlijk hoe de zanger zo’n enorm geluid uit zijn bas kan toveren. Het schijnt dat hij door drie versterkers speelt, waardoor hij in één keer alle lagen inspeelt. En zo hoor je het ene moment alleen een straffe gitaarriff die á la Slayer het publiek massaal zijn vuist in de lucht laat steken, en het volgende moment komt er nog een gierende bas bij waarna de pit gewoon weer losbarst. En dat zonder dat er een looppedaal aan te pas komt.
De grote kwaliteit van het duo zit in het enorm strakke spel. Want hoe groter je band, hoe meer bandgenoten die jouw kleine foutjes kunnen compenseren. Met zijn tweeën kun je je geen fout permitteren, en zij maken er dan ook geen. En dus komt de band weg met de grote gebaren: het aansporen tot meeklappen, het theatraal aaien van de gitaarhals, als toegift nog even een riff neerzetten en staand het drumstel aan gort slaan. Het mag allemaal. Want als er een vakjury was geweest, had Royal Blood ongetwijfeld de volle twaalf punten gekregen. (Ralph-Hermen Huiskamp)
Childhood
De zanger van Childhood klinkt een beetje als Cas van Go Back To The Zoo maar dan met het oude kapsel van Tunde Adebimpe (TV on the Radio). Maar hij blijkt dan toch niet toonvast. Zonde. En het begon al zo wisselvallig en wat kabbelend. Gelukkig laat hij zijn gitaar wel lekker galmen, beetje surf reverb erin. Wat shoegaze en een beetje psychedelica kunnen nooit kwaad anno 2014. Vooral als het verder gezapigheid troef is.
Ai, en dan begint hij het derde nummer weer zo vals. Au. Zeurderig bovendien. De tweede stem van de toetsenist kan 'm niet redden. Het ziet er ook nogal ongeïnspireerd uit. Als ze dan eindelijk de shoegaze inzetten, eindigt die song weer zo uitgeblust. Tot het een-na-laatste nummer; Bond Girls is echt raak. Slotsong Solemn Skies ontvouwt zich tot een lekkere psychrocker en zo eindigt Childhood sterk; met meer psych, noise en funk en vooral onbevangen spelend. Alsof er wat van ze afgevallen is. Het vijftal is nog jong en het is pas hun eerste keer in Amsterdam. Niettemin durven we op basis van het songmateriaal en vooral het vertoonde nog geen herkansing te voorspellen. (Ingmar Griffioen)
The Bohicas
The Bohicas stapt onder begeleiding van een instrumentale soulplaat het podium op. Volledig in het zwart, met leren jasje en vooral met een enorme attitude. De zanger is het type Brit die eerst zijn pint gaat atten, om je vervolgens vanuit het niets een klap voor je kop te geven. En als je niet uitkijkt nog één. Net te opgefokt, maar daardoor de ideale frontman voor de muziek die de band maakt. Puntige rock, met snerpende solo’s, als Arctic Monkeys, met tempowisselingen en wendingen zoals Franz Ferdinand ze geperfectioneerd heeft. Labelgenoten overigens, want voordat Bohicas iets heeft uitgebracht zijn ze al op Domino Records getekend.
Qua opbouw zit het ook goed. Na het vlammende begin wordt er gas terug genomen, en precies op het moment dat het in lijkt te kakken wordt het concert stilgelegd. Het is tijd om de boel op te voeren, kondigt de zanger aan. En dus mogen de gitaren weer gieren, gooit de drummer er weer meer cowbell in, en neemt de zanger weer grotesque rockposes aan. Hij is duidelijk de stoerste gast van de hele kleine zaal, dat durf je niet eens in twijfel te trekken. Enig minpuntje is er een buiten hunzelf om. Ze staan écht te vroeg op de avond. Als dit om half een had gestaan, als iedereen al wat meer in de stemming is en nat van het zweet, dan was het publiek ook volle bak meegegaan. Nu bleef het bij wat enthousiast mee knikken. Zonde. (Ralph-Hermen Huiskamp)
Gambles
Matthew Daniel Siskin is een slimme jongen. En dan doelen we niet op zijn werk als online creative director van Beyoncé. Hij begint in volledige duisternis en blijkt dan tussen het publiek te staan. Dichterbij komt muziek niet. Siskin heeft ook humor ("I'm like a punkrockband all in one guy") en weet de bezoekers ook vanaf podium goed te bespelen. Slim, want met zijn muziek - donkere songs op akoestische gitaar en op Leonard Cohen/Bob Dylan leest geschoeid - is het heel niet zo makkelijk om een festivalpubliek stil te spelen.
Dat lukt dan ook niet, want de bovenzaal klinkt meer en meer als de drankovergoten receptie van een schoolreünie. Met grappen ("I'm gonna play the quietest song possible to make 'em part of it") en stemverheffing probeert Siskin ook het achterste deel van de zaal te veroveren. Hoe hard hij er ook voor werkt: het is tevergeefs. Onder de naam Gambles leverde New Yorker Siskin eind vorig jaar één album af, Trust, dat behoorlijk werd opgepikt. Het verhaal gaat dat hij zich het metier eigen maakte door 100 Cohen songs in te studeren. Mooi staaltje doorzettingsvermogen, maar de New Yorker moet nog wat aan het eigen repertoire werken, anders blijven de verhalen mooier dan de songs. (Ingmar Griffioen)
Ryan Keen
Ondanks dat half zeven vroeg is voor een festivalavond, is de kleine zaal opvallend goed gevuld. Met name met pubermeisjes, die zwijmelend via hun telefoonschermpje naar het podium staren. Ryan Keen doet het waarschijnlijk ook best goed op Instagram of YouTube. Als hij slim is, opent hij zelf een kanaal. Mooie zingende jongens doen het vaak goed, en al helemaal als ze een Rihanna-cover doen terwijl ze zichzelf al trommelend en fingerpickend op gitaar begeleiden. Op het podium werkt dat allemaal net wat minder goed. De liedjes zijn dertien in een dozijn singersongwriterliedjes die zouteloos voortkabbelen, en van zijn anekdotes en teksten moet hij het ook niet echt hebben. Er zijn immers al wel vaker liedjes geschreven op het strand, waarin al rijmend tips worden gegeven over je ambities en dromen jagen, of over hoe te handelen bij het plotseling toeslaan van twijfels. Dat is al vaker, en vooral beter gedaan. Hup, op YouTube dan maar en ondertusen werken aan een eigen smoel en betere liedjes. (Ralph-Hermen Huiskamp)