Great Wide Open-sensatie in wording Larry Gus: “Ik ben gewoon een dikke, gekke Griek”

Over de gestoord gestructureerde chaos van de freaky Griek, een ode aan eeuwig falen en de manager van Madlib

Timo Pisart ,

Larry Gus! Larry Gus! Larry Gus! De heerlijke, ongecontroleerde, ongemakkelijke, krankzinnige, zweterige, kleffe, middernachtelijke ADHD-chaos van de Griekse god komt naar Into The Great Wide Open. Het zou zomaar een sensationele show kunnen worden als afsluiter op het Bospodium, na eerdere bizarre hoogtepunten op Eurosonic, Motel Mozaïque en Best Kept Secret. Maar wie is Panagiotis Melidis? 3voor12 ontmoette hem in de rust van de Nijmeegse polder. Hoe de Griek compulsief structuur aanbrengt in zijn eigen chaos, een ingenieus samplesysteem bedacht en sinds tien dagen vader is.

Awkward, anders kun je het niet noemen: zowel in gesprek als op het podium creëert Larry Gus aanvankelijk een combinatie van ongemak en schaamte. Op de shows die we in Nederland bijwoonden, zagen we hoe het publiek aanvankelijk aanstoot nam aan dat zweterige, vettige buikje en die vieze baard, aan de onhandige dansjes en bijzonder onvaste stem van Larry Gus. Hoe de Griek ondertussen fouten maakte, zijn drumstokken per ongeluk liet vallen en de verkeerde samples indrukte. En we zagen hoe zelfs de hardste hater binnen vijf minuten ontdooit, en al gauw zijn remmingen loslaat om net zo curieus mee te dansen. De schaamte losgelaten, het falen omarmend en na afloop van de show, zoals op Best Kept Secret, tijdenlang de naam van Larry Gus scanderend.

Inderdaad, Larry Gus is langzaam maar zeker een ongelooflijke livesensatie aan het worden in Nederland, met bijzonder dansbare, chaotische knip-en-plak-collages die aan elkaar hangen van de obscure Afrikaanse samples uit de jaren ’70, dissonante blazers, discobaslijnen en nonsens-tekstflarden. Als het autistische Griekse neefje van Animal Collective, Matthew Dear en Madlib. Zijn album Years Not Living kwam uit op DFA Records van James Murphy (LCD Soundsystem), en live breekt hij die tracks tot de grond af, om met dezelfde bouwstenen compleet andere, mindblowing structuren in elkaar te plakken.

Dat alles zagen we, stomgeslagen en al gauw met een manisch enthousiasme, maar verder wisten we niets van Larry Gus.

En zo staat hij voor je, in het extreme contrast van de serene Nijmeegse Ooijpolder, rusteloos wippend van het ene been op het andere alsof hij zijn best doet een explosieve diarree tegen te houden. “Ik heb nogal last van mijn kontgat”, lacht hij ongemakkelijk. Hij lijkt het te menen. Aangenaam, Larry Gus, geboren als Panagiotis Melidis in het Griekse dorpje Véria, maar zelf bedacht hij ook dat die naam buiten Griekenland eigenlijk onmogelijk uit te spreken is. Inmiddels woont hij met zijn vrouw in Milaan, en vandaag in Nijmegen noemt hij alles “fucking weird”: het feit dat hij überhaupt voor een publiek kan optreden, bijvoorbeeld. “Ik google mezelf vaak, bijna compulsief. Het is een fucking probleem, soms word ik midden in de nacht wakker om mezelf op te zoeken op het internet. Het komt uit die opwinding: hoe komt het dat mensen in Japan zelfs mijn werk delen? Dat deze dikke, gekke Griek dat mee mag maken!”

Het liefst wil hij vanavond dat die jongens en meisjes vooraan bij het podium, die gewoon naar festivals komen om een goede tijd te hebben en drugs te gebruiken, zich ongemakkelijk voelen bij zijn shows. Dat ze zich op een wat onprettige manier laten verrassen. Grijnzend: “Ik hou van vervelende stiltes in gesprekken, nadat iemand een fucking bom laat vallen met een opmerking die niemand verwacht. Dat is hetzelfde bij mijn shows. Je luistert naar de muziek, danst wat, en plots realiseer je je....” Hij laat een dramatische stilte vallen om spanning op te bouwen.... “dat je naar een fucking dikke man staat te kijken. ‘Wat de fuck doe ik hier?’ Dat moment van besef. Ik vind het hilarisch, en tegelijkertijd extreem stressvol. Vaak vergeet ik mijn drumstokken, soms druk ik op een verkeerde knop. Maar dat falen, dat is geweldig. Ik wéét dat ik slecht zing, maar juist daarom zing ik af en toe a capella. Ik stel mezelf graag bloot op het podium. En dat terwijl ik thuis helemaal niet zo ben, dan ben ik introvert, ik praat niet graag en ik ga al helemaal niet naar de club."

Overigens is Larry Gus helemaal niet zo corpulent, hij heeft hoogstens een middelmatig kantoorbuikje.

Maar goed, die schaamte van je afwerpen is een groot goed in de optredens van Larry Gus. Eigenlijk doet hij dat pas sinds kort, vertelt hij. November vorig jaar tourde hij door de VS met Cut Copy en Kirin J Callinan. Die laatste kleedde zich vaak tijdens shows helemaal uit, om piemelnaakt voor de mensenmassa te gaan staan. Andere momenten maakte hij weer rare grappen en vertelde hij dat hij normaliter een band bij zich had, maar nu solo speelde. “Dus stellen jullie je voor dat er instrumenten meespelen, oké?”, zei hij, om vervolgens minutenlang vals als een kraai a capella te zingen en pas daarna z’n drumcomputers aan te zetten. “We hadden er heel veel gesprekken over. Ik vind het bij vrienden veel gemakkelijker om mezelf voor schut te zetten, en live voelde ik het niet zo. Ik vond optreden zelfs wat vervelend. Hij zei tegen me: ‘Ben gewoon jezelf op dat podium. Als je gek wil dansen, DOE DAT DAN.’ Ja, duh, dat is heel obvious, maar tegelijkertijd was het een revelatie voor me. Op Eurosonic ging dat al veel beter.”

En toch is een optreden áltijd stressvol. “Drugs gebruik ik niet, nooit gedaan ook. Ik heb nog nooit een sigaret aangeraakt, laat staan een jointje. Wel drink ik meestal een glaasje alcohol voor de show, zodat mijn kontgat weer wat losser raakt. Anders raak ik zo gefrustreerd van alles om me heen gebeurt.” Ongemakkelijk, inderdaad.

Bergen aan samples
Nadat hij jarenlang Joy Division-covers speelde in Véria kocht Larry een sampler, geïnspireerd door Endtroducing van DJ Shadow, het vroege werk van Four Tet en Madlib. “Ik dacht dat dat een magische machine was waar je een plaat in stopte, om vervolgens de gitaren zo los te kunnen knippen, of alleen de vocalen te gebruiken. Man, wat was ik fucking dom. Fucking dom. Echt, FUCKING DOM.” Hij begon op te treden met die sampler, een gitaar, basgitaar, keyboards, drums en een loopstation. “Het was compleet random wat ik deed, ik improviseerde maar wat. Zeker drie kwart van de shows was verschrikkelijk.”

Op diezelfde manier nam hij zijn bizar ongestructureerde debuutalbum Stitches op tussen het studeren van Informatica en later Music and Sound Computing door. Hij stuurde het wat rond naar blogs en labels, om plotsklaps een mail terug te krijgen van de manager van Madlib, Egon. Hij zag er wel wat in, en zei: “Hier, heb je een volle harde schijf met 100 gigabyte aan samples. Doe er wat leuks mee.”

Fuck it, dacht Larry Gus vervolgens. Hij kapte met zijn studie, verhuisde terug naar zijn moeder in Véria en werkte een jaar lang non-stop in zijn zolderkamertje aan het album Years Not Living. “In mijn hoofd was ik al doorgebroken. Ik wilde voor ééns alles doen wat ik in mijn macht had om mezelf tot een succes te maken, en niet een gigantische loser te zijn. En toen...” Weer die dramatische pauze. “...toen heeft die gast het album afgekeurd.”

Nóg zo’n stilte. Vervolgens: “Even later kwam DFA Records plotsklaps op zijn pad, en zo ging het balletje alsnog rollen.”

Gestoord gestructureerde chaos
Dat album Years Not Living is veel secuurder opgebouwd, dan je óóit bij eerste luisterbeurt zult kunnen vermoeden. Die chaos die Larry Gus continu uitstraalt, ook nu, nerveus wiebelend en peuterend aan zijn mobieltje, die probeerde hij te beteugelen met een strikte set regels. Nog nooit was het hem gelukt om een echt liedje te schrijven, om structuur aan te brengen in de warboel in zijn hoofd. “Ik had een proces nodig, anders lukt het me niet om te werken en raak ik verloren. Ik had die gigantische hoeveelheid samples die ik had gekregen en verzameld, een stuk of 2000. Het leek onmogelijk om daar orde in aan te brengen.”

En toen las hij het boek Life, A User’s Manual van de Franse schrijver Georges Perec, vol korte verhalen. “Ik werd extreem emotioneel en sentimenteel van het boek, zonder ook maar iets van zijn procedure te weten. Wat bleek? Hij had een algoritme geschreven waarmee hij fragmenten van andermans verhalen en zijn eigen werk opnieuw gebruikte. Hij schreef bovendien een formule: ieder verhaal had een aantal elementen, die weer konden terugkomen. In het ene verhaal was een karakter het hoofdpersonage, in het andere kwam hij alleen even langs. Met het systeem van Perec schreven de verhalen zichzelf bijna, en kon hij alle mogelijke combinaties verkennen van karakters en settings. De eerste keer dat ik het hoorde, had ik geen flauw idee! What the fuck!”

Op eenzelfde manier begon Larry Gus zijn samples te combineren. Allereerst rangschikte hij ze in verschillende categorieën: van lead-melodie tot percussie tot drumtrack. Een gouden regel: elk nummer moest minstens één element van elke categorie bevatten. “Vervolgens moest ik de volle honderd procent aan mogelijkheden verkennen. Daarna is een track pas af. Ik kan het écht op geen andere manier.”

Zo kwamen samples in het ene nummer voor als hoofdmotief, en in het andere slechts op de achtergrond, precies zoals de karakters van Perec. Hij maakte er een prachtig stel grafieken van, waarvan er hiernaast eentje te vinden is. Een volgende regel: een sample mocht nóóit worden gepitcht. “Als ik wist dat ik vijfhonderd samples in E-mineur had, moest ik ze een voor een allemaal bij elkaar proberen. Als ik mezelf had toegestaan om samples van toonhoogte te veranderen, was ik gek geworden! Het had tot een bijna ontelbare hoeveelheid mogelijkheden geleid, die zou ik nooit allemaal af kunnen gaan.” En geloof het of niet, tussendoor deed hij ook nog statistieken, om te zorgen dat elke toonsoort ongeveer evenveel gerepresenteerd was op het album. Niet zozeer omdat het conceptueel zo sterk werkt, maar ‘gewoon’ omdat Larry Gus anders écht zou ontsporen.

Ooit hoopt hij een computerprogramma te schrijven dat samples op eenzelfde manier voor hem, en wie dat maar zou willen, kan structureren en suggesties kan geven welke het beste bij welke past. “Waarschijnlijk zal het mislukken. Maar falen is goed, het meest belangrijke wat er maar bestaat. Sinds tien dagen ben ik vader. Dat is fuuuuuucking weird. Als ik mijn zoontje één ding wil leren, is dat hij niet bang moet zijn om te falen.”

Dat zoontje? “Ayler, heet hij, naar de saxofoonspeler Albert Ayler. Ik wou dat ik een rockster-attitude kon aannemen en voor de rest van mijn leven kon touren, maar dat kan ik gewoon niet. Ik heb een kind om op te voeden. Hij poept de hele dag, huilt om drie uur ’s nachts nog en is fucking lelijk. Maar ja, alle baby’s zijn lelijk. Misschien dat ik hem over een jaar oké vind, maar nu haat ik hem. Fuck hem.” Een opmerking als een fucking bom. Hij lijkt het niet onaardig te bedoelen, ook niet grappig, maar zegt het uit onmacht. De ongemakkelijke sensatie Larry Gus.