ADE14: Trouw tot in den dood: Olaf Boswijk over de laatste maanden van zijn club

Over Amsterdam Dance Event, de 24-uursvergunning, all-nighters door residents

Atze de Vrieze ,

Er staat een fatalistische spreuk op de gevel van Trouw, de club aan de Wibautstraat in Amsterdam, die bezig is aan zijn laatste maanden. 1 januari gaat de stekker er definitief uit bij de befaamde locatie. Deze week zet Trouw nog eens flink aan met het meest uitgebreide programma van alle Amsterdam Dance Event locaties. Olaf Boswijk over gegroeide residents, de charme van de all nighter, 24 uur clubben en natuurlijk de toekomst.

Loop je hier af en toe al rond met het idee: jeetje, het is bijna afgelopen?
“Ja, dat gevoel bekruipt me af en toe wel. Je hebt ze net allemaal gemist, maar we waren hier net met tachtig man personeel voor de groepsfoto. We hebben drie weken geleden een personeelsuitje gehad. Dat zijn van die momenten waarom je al die gezichten ziet en denkt: dat is het wel. Maar dat heb ik natuurlijk ook als ik hier ’s ochtends binnen loop.”

Denk je dan: laten we toch maar door gaan?
“Hier is dat überhaupt nicht im Frage. Het pand is verkocht en de sloophamer is er aan de achterkant al in gegaan. Ze staan te springen tot wij weg zijn en ze met grof geschut kunnen komen. Aan de andere kant was het altijd onze keuze om het tijdelijk te doen. Daar geloof ik heilig in. Het idee is dat je alles opbouwt en stopt op je hoogtepunt, en het voelt alsof dat gaat gebeuren. Het is een trechter, het gaat naar dat eindpunt toe. Ik merk het nu aan alle avonden en nachten. Of het nu de dj’s zijn of het publiek, mensen hebben door dat het gaat stoppen. Het is emotioneler, intenser.”

Ga je op zo’n manier ADE in? 
“Ik besef zeker dat het de laatste ADE is. We doen wel wat andere dingen, maar we doen ook dingen waarvan we al jaren weten dat we er goed in zijn. Wat dat betreft is het programma dit jaar dichter bij onszelf dan ooit, muzikaal gezien. We hoeven niet per se tien nieuwe namen of dat ene hippe label. Het programma is zich in de loop der jaren gaan ontwikkelen in de richting van een familiegevoel, met residents die hier een eigen avond hebben.”
 
Is dat altijd het uitgangspunt geweest?
“Ik wilde dat altijd wel, maar ik had het gevoel dat het niet kon, omdat wij en zij er nog niet sterk genoeg voor waren. Het is iets dat je niet kunt forceren. Nu zijn we wel op dat punt, omdat heel veel mensen met ons meegegroeid zijn.”
 
Is het wat dat betreft een statement om veel all-nighters te doen met je residents?
“Ja, vooral in augustus hebben we daarmee uitgepakt. Toen werkten we met alleen maar locals, en qua bezoekersaantallen was het de beste maand die we ooit hebben gehad, op december afgelopen jaar na. Young Marco all night long in Trouw, dat willen mensen dus zien. Zijn vrienden komen er natuurlijk massaal op af, gemixt met het zomerseizoen. Er zijn meer toeristen in Amsterdam dan ooit. Volgens mij ook meer technotoeristen - om het zo maar even te noemen. Dekmantel heeft dat gemerkt, ADE ziet het, wij merken het ook. Een paar jaar geleden moest je op woensdag of donderdag met grote namen komen om de club te vullen, maar al die jongens zijn gegroeid in hun carrières. Ze kennen de club beter dan wie ook, het zijn gewoon de juiste mensen op de juiste plek.” 
 
Wat vraagt het van een dj om een all-nighter te doen?
“Ik heb geen idee, ik heb de mijne nog niet gedaan. Het vraagt heel veel voorbereiding volgens mij, en als je er eenmaal staat moet je die ook weer los durven laten. Wat ik hoor: je moet drie, vier uur lang geconcentreerd draaien, en daarna vergeet je de tijd. Ze worden wel steeds langer, die avonden. Die van Job Jobse twee weken terug was bijna tien uur. Hij is om elf uur begonnen en om negen uur gestopt, afgeladen vol. Toen we open gingen hadden we Dixon all night long, toen moesten we nog om drie uur dicht. Dat deed hij met twee vingers in de neus.”
Wie verraste jou het meest met zijn all nighter?
“Ik denk toch wel Job. Die jongen heeft hier leren draaien. We organiseerden samen Drukpers. Hij deed de programmering, ik hielp hem ermee. Hij wilde graag dj zijn, dat was zijn grote droom, maar dat was hij niet. Hij was iemand met smaak, en hij kocht af en toe platen. Voor de grap is hij beneden bij de toiletten gaan draaien, dat was een instant hit. Gaandeweg is hij gegroeid en binnen vier jaar hoort hij in het rijtje grote namen van Trouw. Het is nog geen Joris Voorn, maar wel een gevestigde naam in Amsterdam.”
 
Hoe heb je hem ontmoet? 
“Ik heb hem ontmoet in de laatste maanden van 11 (voorloper van Trouw in het inmiddels gesloopte post-CS gebouw, red.). De laatste dagen - dat waren elf dagen op rij - waren er een paar mensen die er iedere dag waren. Job was er een van. Hij was zo jong en had zo’n markante kop dat ik hem er gelijk uit pikte. Hij had een 11 boek gekocht en vroeg me of ik er iets in wilde schrijven. Ik had me er heel snel vanaf gemaakt. Voor Job, groet Olaf, zoiets. Na de allerallerlaatste platen, die ik zelf draaide, toen iedereen in duigen lag en het zonlicht al de club in scheen, kwam hij nog een keer met dat boek. Hij zei op zijn typisch dwingende manier: ‘ok, en nu even je best doen’.”
 
Hij heeft zich ook met de programmering van de club bezig gehouden.
“Ik ben dan op papier programmeur, maar uiteindelijk ben ik meer een filter. Dat is in de loop der jaren steeds meer gegroeid. Sandrien heeft haar avond, ze heeft een wensenlijstje. Heel soms zeg ik nee, meestal ja, en dan ga ik het regelen. Hetzelfde geldt voor Colors of voor Job of Patrice Baumel. Ik merkte op een gegeven moment dat ik, met alles dat ik op mijn bord heb als eigenaar, het gevoel had dat ik het programma niet de aandacht kon geven die het verdiende. De inhoud van het eten dat we serveren, de inhoud van de muziek, dat is leidend. Job heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Hij heeft mensen als John Talabot en Mano Le Tough binnen gehaald, en hij heeft me overtuigd dat Tom Trago toch echt een eigen avond moest krijgen.”

Toch is die periode voor Trouw ook een heel lastige geweest. Je hebt het roer om moeten gooien, moeten afslanken.
“Het is eigenlijk terug te voeren op het feit dat we dachten dat we hier in het begin een club dachten te bouwen met een startinvestering van drie ton. We hadden een huurcontract van twee jaar, en in die periode zouden we het er wel uit halen. Dat was gewoon gekkenwerk. Plus het feit dat we ons op de bouwbegroting hebben verkeken. Het was een oud en industrieel en supergaaf pand, maar het kostte waanzinnig veel investeringen om het klaar te maken voor menselijk gebruik. Maar als je eenmaal aan het bouwen bent, moet je ook door. We begonnen in onze cashflow met twee ton te weinig. Ik was een beginnende ondernemer, ik had nog nooit zoiets gedaan. Het duurt gewoon twee, drie jaar voor je weet wat werkt en niet. De onvermijdelijke beslissing kwam: je moet gaan hakken in je organisatie.”
 
Is dat het turning point geweest?
“Er waren eerdere turning points. Ik kwam er achter dat ik niet algemeen of financieel verantwoordelijk moest zijn. Dat kon ik gewoon niet. Brian, mijn broer, de oude algemeen directeur van 11, is teruggekomen als interim. Daarna hebben we Kim Tuin aangesteld. Zij kon full focus aan de organisatie werken, zorgen dat iedereen deed wat ie moest doen. Het andere turning point was dat we een maand dicht gingen om het restaurant te verbouwen. Ook dat was gekkenwerk. We wisten dat we er financieel niet zo best voor stonden. De keuze was: of we laten het doodbloeden, of we investeren nog meer geld en dat wordt dan hetgeen waaraan we onszelf optrekken. Dat laatste is gelukkig gebeurd.”
Wat heeft de 24-uursvergunning voor je als business gedaan?  
“Dat is tweeledig. Het heeft gezorgd voor groei, maar het was ook een ontzettende aanslag op het personeel en op het gebouw. Ik weet wel dat alle andere clubs riepen dat het oneerlijke concurrentie was, ‘iedereen gaat daar naartoe’, maar dat is helemaal niet waar. Als wij een weekender doen, moeten wij er nog steeds voor vechten om op zondagmiddag meer dan tweehonderd man binnen te krijgen. Bij het Imprint weekend laatst waren er vijfhonderd mensen, dat is goed vol. Ik denk soms wel eens: Amsterdammers altijd met hun grote bek. Panoramabar dit, Berlijn dat, altijd maar die vergelijking. Maar dan kan het een keer hier, en dan ga je dus niet op zondagochtend om tien uur uit. Dat is ook de discussie die je steeds hoort over de 24-uurs economie: waarom kan ik niet om twee uur ’s nachts eten? Heel simpel: we zijn nog niet zo ver, blijkbaar willen we het nog niet. We zijn geen New York. Er zijn heel veel goede dingen over Amsterdam te zeggen, begrijp me niet verkeerd, maar voordat die cultuur echt in de stad zit, dat duurt wel een paar jaar.”
 
Hoe breng je dat in het systeem van zo’n stad?
“De eerste maanden kozen we ervoor om niet 24 uur open te zijn, we gingen gewoon rekken, afhankelijk van hoe druk het nog was in de club. Het personeel vond het heel lastig om daar mee om te gaan. Werk ik nou tot zes uur ’s ochtends of tot zeven? Negentig procent van het personeel is student. Het is prima als je om zes uur in je bed ligt, dan kan je zondagmiddag nog iets doen. Tot zeven uur werken en nog een uur opruimen, dat is echt anders. Die uren tellen dubbel. Op een gegeven moment hebben we ochtendshifts ingesteld, mensen die om vijf, zes uur ’s ochtends beginnen. Het heeft gezorgd voor enorm veel vrijheid, maar het duurt wel een tijdje voor je weet hoe je daarmee om moet gaan. Ik ben er nog steeds heel blij mee. Ik vind het goed voor de stad. Het is goed geweest voor ons, voor de stad, maar het is zeker niet alleen maar hosanna. Waar ik blij om ben is dat we niet het afvoerputje van de stad geworden zijn, wat veel mensen vreesden.”
 
Hoe zorg je ervoor dat je dat niet wordt?
“We hebben iedere vrijdag- of zaterdagavond gezeik met mensen die hier om vier of vijf uur ’s ochtends aankomen, als de kassa dicht is. Die zeggen dan: hoe kan dat nou, je hebt toch een 24-uursvergunning? We hebben altijd gezegd: alleen bij weekenders blijft de kassa open. Langer doorgaan moet een cadeautje zijn voor de mensen die al binnen zijn. Wat betreft de weekenders: ik was twee weken geleden in de Panoramabar, ik vond het te gek om daar om twaalf uur ’s middags binnen te komen en om twaalf uur ’s nachts weg te gaan. Geen slaap gemist, maandag was helemaal ok, wereldklasse dj’s gezien, fantastische tijd gehad. Het wat oudere publiek dat daar bij past zie ik in Amsterdam helaas nog te weinig.”
 
Was dat jullie bedrijfsuitje?
“Nou, dat was ons tweede bedrijfsuitje. We mochten daar een nacht, een dag en een nacht vullen. Uiteindelijk waren we daar met meer dan honderd mensen. Het was te gek, supertof. Ze zaten aan het begin nog heel erg te hameren op grote namen. We hebben voet bij stuk gehouden, we wilden alleen residents. Het is de hele dag heel erg druk geweest, en ze waren echt heel verbaasd dat het zo goed ging. Ze zijn daar toch ook gewoon bezig met kosten en bezoekersaantallen. Er heerst ten onrechte het idee dat daar binnen in dat grote pand iemand binnen geld aan het scheppen is, of dat er kunstmatig een rij gecreëerd wordt om wille van de hype.”
 
Jullie hebben een tijdje de voorverkoop afgeschaft, maar dat leidde tot lange rijen en klachten. Dat hebben jullie teruggedraaid. 
“Aan het begin kregen we vooral positieve reacties. Er was weer ruimte voor spontaniteit en spanning. Maar mensen zeiden op een gegeven moment ook: als er elke avond een rij van twee uur staat van mensen die per se binnen willen komen, dan ga ik daar niet in staan. Dat snap ik ook wel. Het jammere was: vanaf dag één zagen we dat mensen vanuit Den Helder en Maastricht kwamen, maar we leven ook in een tijd dat mensen niet meer dat risico nemen als ze niet zeker weten dat ze binnen komen. We hebben het aan ons publiek gevraagd. De reactie was overweldigend: ik snap het, leuk en dapper geprobeerd, maar het werkt niet.”
In de rij voor een club is eigenlijk heel old school, iets uit het pre-internettijdperk. Er wordt best vaak nostalgisch terug gedacht aan de clubcultuur in de jaren negentig, uitbundiger en excentrieker, natuurlijk met de RoXY als standaard. Binnen jullie club heeft zich een beweging afgespeeld om dat weer terug te brengen. 
“Dat is van twee kanten gekomen. Wij wilden heel graag met het concept Ontrouw op een moderne manier op die cultuur teruggrijpen. Dat hebben we vier keer gedaan, een jaar overgeslagen. Het idee was een avond creëren waar niemand weet wat hem te wachten staat, en waar het publiek de grootst mogelijke inbreng heeft. Hoe gedraag je je, wat is je attitude, wat draag jij bij aan het feest. Het draait dan minder om het programma, maar om verrassende ruimtes, het is theatraler, hedonistischer. Dat was best wel lastig, want het gaat tegen de clubcultuur van nu in. We hebben er flinke builen aan gevallen: financieel en productioneel, soms verwachtingen gecreëerd die we niet konden waarmaken. Maar de laatste was echt heel goed, een overweldigend succes. Een core van bezoekers heeft onderling een Facebookgroep gestart om dat gevoel door te zetten. En daarmee was Ontrouw helemaal geslaagd. We wilden dat door Ontrouw mensen vaker op die manier naar een andere avond zouden gaan, met die geest.” 
 
Hoe zie je dat dan terug? 
“Dat zie je niet zozeer, maar het gebeurt. Die mensen vinden blijkbaar gekke hoeken en gaten in het pand om dingen te doen die zij leuk vinden in de club. Ze kleden zich anders, wat bloter en vrijer. Het zijn meer gays. Dat vind ik een aanvulling, omdat naar mijn idee het clubpubliek heel erg uniform is geworden.”

Studentikoos?
“Ook, ja. En veel buitenlanders. In Londen of Parijs is het uitgaanspubliek wat ouder en diverser. Ik ben 36, ik word nog net niet aangekeken als oude man, maar ik val wel op. In Amsterdam is het blijkbaar niet gebruikelijk om als 35-jarige of 40-jarige naar een club als Trouw te gaan.” 
 
Je bent nu 36, wat ga je straks doen?
“Dat weet ik nog niet. Behalve dat ik een tijdje vrij neem. Ik wil gaan reizen en nadenken wat ik wil gaan doen. Het heeft heel veel energie gekost en opgeleverd om Trouw te runnen. Na zo’n groot project moet je even loskomen. Ik zeg heel bewust tegen alles nee, wil er niet eens over nadenken.” 

Ik kan me voorstellen dat jij dat hebt, maar er zijn ongetwijfeld mensen bij de club betrokken die door willen. Zijn mensen al bezig een nieuwe plek te vinden?
“Ja, er zijn waanzinnig veel mensen die duidelijk zeggen: dit kan niet stoppen, dit moet door. Ga het maar doen. Voor een deel zal dat afzonderlijk gebeuren, maar het lijkt erop dat het ook wel samen kan komen. Dat staat of valt met een plek, en die is er nog niet.”

Een ding is duidelijk: jij gaat niet meteen door.
“Klopt, dat heb ik ook intern duidelijk gezegd. Wat wel zou kunnen is dat er een plek op ons pad komt waarvan ik en andere mensen denken: dat is te gek. Dan zal ik alles eraan doen om te zorgen dat dat mogelijk is met die mensen. Ik ga niet vanaf dag 1 zelf aan het roer staan. Die beslissing heb ik al een jaar geleden genomen. Daarmee hoop ik ook het pad vrij te maken voor andere mensen.”
 
Is er al iemand die zich aandient? 
“Er is een aantal mensen, maar ik ga nog niet zeggen wie, want dan leg ik meteen druk op ze. Die mensen twijfelen natuurlijk ook. Het is een rare stoelendans, want zolang er geen plek is, heb ik zoiets: ga het maar vinden, bedenk het maar. Zij kijken een beetje naar mij, en naar Koen en Brian, de oudere mensen in dit project. Zo was het ook aan het einde van 11. Ik was zo bijdehand dat ik het wel wilde doen, maar ik wist ook niet hoe. Ik keek ook de hele tijd naar Brian en Koen. Die zeiden: gewoon doen, dat is ondernemen. Jij moet de heilige overtuiging hebben en weten wat je wilt. Niemand gaat voor jou de hete kolen uit het vuur halen, je kunt er alleen hulp bij krijgen. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als er iets nieuws ontstaat. Het is een familie geworden, een groep die iets bijzonders samen deelt, dat moet gewoon verder. Hopelijk gaat het van plek naar plek, steeds aangepast aan de tijdsgeest.”