Voorpublicatie: Vermoorde Iraanse muzikant debuteert bij Nederlandse uitgeverij

‘I will publish this baby, no matter what’

Atze de Vrieze ,

De kans dat je twee jaar geleden van de Iraans/Amerikaanse band Yellow Dogs gehoord had, is klein. Toch ging hun verhaal op 11 november 2013 de wereld over. Een andere Iraanse muzikant, waarmee de muzikanten gebrouilleerd waren, drong de flat van de bandleden binnen en schoot drie mensen dood, waarna hij zichzelf van het leven beroofde. De debuutroman van een van de drie slachtoffers - Ali Eskandarian - verschijnt zaterdag tijdens Crossing Border.

Een van de weinige Nederlanders die Ali Eskandarian voor die zwarte dag twee jaar terug kende, was Oscar van Gelderen van uitgeverij Lebowski. Hij leerde de schrijver kennen als muzikant, toen hij met zijn vrouw een expositie organiseerde in Brooklyn, New York. Die expositie draaide eigenlijk om de Iraanse broers en street artists Icy & Sot, maar op de feestelijke opening speelden zijn vrienden Yellow Dogs en Ali Eskandrian (solo). Ze bleken te behoren tot een kleine maar hechte scene van immigranten uit Iran, die hun weg zochten in het artistieke circuit van New York. Vluchtelingen dus, met de ambitie het beknellend regime van hun thuisland achter zich te laten.
 
De heftigheid waarmee dat ging, heeft Ali Eskandarian vastgelegd in zijn roman Golden Years, die hij indertijd gaf aan Oscar van Gelderen, die onder de indruk was. “Twee weken later plofte het manuscript op mijn bureau. Toen ik de eerste twee woorden last op de stapel papier – American Immigrant – dacht ik: ‘Mijn God, ik hoop toch echt dat het boek beter is dan de titel.’ Ik liet wat tijd voorbijgaan voor ik begon te lezen. Mijn gevoelens waren ambigu. Was dit als het bewaren van de laatste hap van een goddelijke maaltijd, of precies het tegenovergestelde: het openen van die blauwe envelop? Ik was bang te worden teleurgesteld, dat was wel duidelijk. Toen begon ik te lezen en ik kon nauwelijks geloven hoe goed de roman was: fris, grappig, wild, ongecensureerd, welbespraakt, rauw, ongefilterd. Deze gast was echt de real deal. Hoe was het hem in ’s hemelsnaam gelukt dit helemaal in zijn eentje te schrijven, zonder redactionele begeleiding of advies? Ik schreef terug: ‘I will publish this baby, no matter what.’”
 
Tijdens Crossing Border zijn familieleden van Ali Eskandarian, bevriende muzikanten en de kunstenaarsbroers Icy & Sot in Den Haag om een eerbetoon te brengen aan hun vermoorde vriend. Om vast een indruk te geven van de roman, publiceert 3voor12 een hoofdstuk voor dat begint op pagina 62. 
 
DE TOUR
De tour ging goed, tot we in LA waren en alles naar de klote ging. Wat is dat toch met die godvergeten stad? Waarom moeten mensen zich zo gedragen als daar? Het concert was oké, maar de volgende dagen zaten we achter de wijven aan en rookten we opium, twee dingen die slecht samengaan. Als je opium gebruikt kan echt helemaal niks je meer wat schelen. Je wilt nog steeds vrouwen en seks, maar als het maar in de verte dreigt te mislukken wijk je geestelijk weer terug en trek je je terug in je hol van troost en wanhoop – althans, als er in dat hol opium is. Ik heb de seks voorlopig opgegeven. Het is te lastig als je de hele tijd vijf gasten om je heen hebt. Vier geile muzikanten en een nog geilere manager. Meestal heb ik sjans met een van de mooiste meisjes, maar op de een of andere manier loopt het steeds in de soep. Ik ben het killerinstinct kwijt. Een paar anderen zijn neukmachines. Koli wordt binnen achtenveertig uur door drie vrouwen geneukt en weet in de tussentijd zelfs nog wat opium te roken. De eerste was een rijke weduwe met een gigantisch huis in de Hollywood Hills. Ze nodigde ons uit in haar landhuis, waar andere beschikbare ‘dames’ met smart op ons wachtten, met een soort onbevangenheid waar elke rockmuzikant naar zoekt in de ogen van een meisje/vrouw. Ik zette onmiddellijk mijn zinnen op een langbenige sirene, een brunette, die, zoals algauw bleek, een pingpongfetisj had.
 
‘Slaan! Harder! Kom op, sla die bal maar tegen me aan! Kun je me echt niet raken?’ riep ze de hele tijd. Ik kon haar wel raken, maar niet op de manier zoals ze eigenlijk wilde. Tja, wat doe je dan? Ze vond me leuk gezelschap, geloof ik, maar toen de cocaïne werd gebracht en ik begon te gebruiken, bleef haar vriendin haar maar aan haar bloesje trekken dat ze weg wilde. Zo’n goede vriendin verpest het altijd voor iedereen. Siamak had een meisje, Manuchehr ook, maar de manager was half bewusteloos, dus besloten we naar het strand te rijden om het strand en de zonsopgang te zien. Tijdens de rit dwaalden mijn gedachten af zoals dat zo vaak gebeurt. Om de een of andere reden dacht ik aan Amber. Ik had Amber een paar jaar eerder ontmoet langs de snelweg, ze was met een vriendin op reis. Mijn oude maat Jake en ik waren op tour en reden op dat moment door Kansas. We waren net langs de weg gezet en gefouilleerd door een oerstomme politieagent met een ss-kapsel en priemende nazi-ogen. De eikel had van alles kunnen vinden als hij beter had gezocht, maar wat verwacht je van zo’n achterlijke nepmof? Onnodig te zeggen dat we niet in de beste stemming waren, maar plotseling parkeerde er een auto naast de onze en een ogenblik later zei Jake tegen me dat de inzittenden twee aantrekkelijke vrouwen waren. Vrouwen interesseerden me niet, we waren er al veel tegengekomen: verraderlijke jonge heksjes, oude toverkollen, studentes, moeders, vriendinnetjes, dochters van de revolutie, hoerige feestbeesten, sletten, vetkleppen, intelligent-argeloze meisjes, wilde katjes, cougars, dronkenlappen, closet-lesbo’s, dorpsmeisjes uit de Midwest – om de een of andere reden meestal verloskundigen –, zustertjes, advocates, schilderesjes, assistentes van Congresleden, strippers, paaldanseressen, bohémiennes, yuppen, yippies, hippies, patatwijven, hipsters, schreeuwers, kreuners, stillen, mageren, voluptueuzen, blondjes, brunettes, roodharigen. Niet dat we hem overal in staken, maar het scheelde niet heel veel.
 
Zesendertig steden in tweeënveertig dagen – dat moet wel een beetje een clichétour worden. Van oost naar west, een op en neer, heen en weer rock-’n-rollfantasie. Intense gekte die uiteindelijk niet meer in de hand te houden was. We waren over bergen, rivieren en bruggen gegaan, door kloven, canyons en spooksteden gereden, hadden onweersstormen en overstromingen meegemaakt. Sliepen in vijfsterrenhotels, gore motels, vreemde appartementen, op vette linoleumvloeren, parket, gras, grind, aarde. We waren monsters geworden, Jake en ik. Al onze onschuld waren we kwijt. We waren politici geworden, pandjesbazen, hosselaars, nachtbrakers, methodologische mutanten die trachtten om te gaan met de onafwendbare verschrikkingen van het vrijemarktsysteem, of zo leek het in elk geval.
 
Ik besloot toch maar om te kijken en, kijk aan, mijn stoom minnende, gedroogde vis etende Zweedse vriend had gelijk. Deze twee, een blonde en een brunette, waarschijnlijk van Scandinavische afkomst, waren echt wat. Een paar kilometer, een paar uitgewisselde blikken en vervolgens werden telefoonnummers uitgewisseld via de beproefde dikke-stift-op-papier-methode. We besloten bij de volgende parking te stoppen, wat nog een behoorlijk eind weg bleek te zijn. Er was een winkel met indiaanse spullen. Zodra we waren uitgestapt, merkten we dat er een klik was.
 
Amber was een amateurfotograaf en Sara, haar vriendin, was amateurmuzikante. Ze kwamen uit Las Vegas en waren op weg naar Austin, waar ze van plan waren hun spullen te pakken en naar Los Angeles te verhuizen. Sara was in Vegas het grootste deel van de week bezig geweest een of andere rijke kerel suf te neuken en Amber had toegekeken en meegedaan als de sfeer ernaar was. Sara was een soort sm-freak, merkte ik, want in de winkel zag ze een zwart leren zweepje en begon me ermee op mijn billen te slaan, nogal hard en met een sadistisch lachje. Jake en ik hadden geen andere keuze dan zo snel mogelijk door te rijden naar het dichtstbijzijnde motel om van deze wilde vamps een paar trucjes te leren.
 
We hadden bijna geen geld, we hadden de laatste paar optredens niks verdiend en we waren van plan om in de bus te slapen. Maar, krijg de tering, dachten we, dan eten we morgen maar niet. Deze meisjes waren die rijke vent in Vegas gewend en we moesten het goedkope motel en de ruige seks in ons voordeel uitspelen. Ze wilden per se een eigen kamer en er vormden zich al snel twee paartjes. Eenmaal in de kamer pakte ik een halve fles whisky die ik nog had en een paar hydrocodones. De meisjes hadden nog wat coke, die we tussen de bedrijven door gebruikten.
 
Het was niet zozeer de seks waar ik aan dacht toen ik met de manager naar het strand reed, maar het gemak waarmee ik het me liet overkomen. Hoe gemakkelijk ik bedroog, hoe snel ik overspel pleegde. Het zat er al een tijd aan te komen, maar toen de sluizen eenmaal open waren, was er geen houden meer aan. Een vrouw moet altijd zorgen dat haar man zich genoeg man voelt, anders werkt het niet. Mannen zijn stom en je moet ze meestal als kinderen behandelen. Amber zorgde dat ik me een man voelde. Ze was uiteindelijk niet zo’n sm-gek als ze eerst leek, gewoon een meisje dat op zoek was naar een wip in the middle of nowhere. Toen we klaar waren, lag ze naast me en wilde ze knuffelen.
 
‘Luister eens, Amber... Ik slaap liever in de andere kamer, ik
ga wel even kijken of ze al klaar zijn.’
‘Waarom? Wil je niet hier slapen?’
‘Eh... ik voel me meer o...’
‘Je hebt een vriendin, hè?’ vroeg ze.
‘Eh... ja.’
‘Ik wist het! Oké, ik begrijp het... Ik bedoel, nou ja... maar
niet weggaan zonder gedag te zeggen, hoor!’
 
Natuurlijk vertrokken we de volgende ochtend zonder een woord te zeggen. Mana belde van haar werk in New York en we praatten alsof er niets aan de hand was. Ben ik een klootzak? Waarom een klootzak? Een leugenaar, dat in elk geval. Een overspelige, ja. Een charlatan, ja ook. Hoe lukte het me mijn vriendin in de ogen te kijken en steeds weer tegen haar te liegen? Ik weet het aan gebrek aan bevrediging en volgde de regel dat je je schuldgevoel voor jezelf moet houden. Ik weet het niet. Het klopte allemaal niet meer. Ik voelde een steeds grotere afstand tot het hebben van een dagelijkse, betekenisvolle relatie met een vrouw. Ik dacht dat dat het einde van de wereld was. Ik zat ergens op het randje tussen fantasie en realiteit. Een dwaas, volledig opgeslokt door zelfdestructie: een masochist, een ruziemaker, een leugenaar, een overspelige, een hoer, een spook, een schil, een heroïnejunk, een blower, een cokegebruiker, een speedfreak, een pillenslikker, een zuiplap, een seksverslaafde, een eenzaat, eenzaam. Kunstenaar?
 
Ik voelde het tij keren tijdens onze optredens in New York tijdens die tour, toen ik bij al onze vrienden, mensen van ons platenlabel, pr-mensen, agenten en managers de angst in de ogen zag. Wat is er met hem aan de hand, leken ze allemaal te denken. Neemt hij ons in de maling? Waar is hij mee bezig? Het kon me allemaal niks schelen. Ze hadden wat mij betreft in de East River of de Hudson kunnen springen. Wat wisten zij nou? Ze hadden geen idee. Ik kon al een tijdje niet meer normaal met ze communiceren. We hadden zo’n verschillende smaak, in alles. Ze baadden allemaal in de rivier van commercie en conformisme.
 
Mana deed denk ik haar uiterste best om me op te vrolijken, maar dat was niet echt haar sterkste punt. Het ging heel snel slechter tussen ons. Dat kloteappartement in Brooklyn begon aan te voelen als een graf. De volgende tour werd afgeblazen en daar zat ik weer, platzak. Het grootste deel van het volgende halfjaar bracht ik kettingrokend door, ik slikte alles wat ik in handen kreeg en dronk veel te veel. Ik moet een paar nummers hebben geschreven en opgenomen en ook op een paar festivals hebben gespeeld, maar de herinnering is vaag. Ik was vooral aan het doodgaan, langzaam, maar niettemin aan het doodgaan.