London Calling: Liveblog Vrijdag

Met: Saint Motel, Kate Boy, The Bohicas, Southern, The Amazing Snakehead, Lola Colt, DMA's, Bad Breeding, Gengahr, Gap Dream en Wild Child

Norbert Pek, Ralph-Hermen Huiskamp, Tim van der Steen ,

3voor12 is op London Calling. We volgen de optredende acts van de vrijdag in dit liveblog, dat in de loop van de avond steeds weer wordt aangevuld. De act waar iedereen later vanavond natuurlijk naar uitkijkt is Kate Boy. Maar ook voor The Bohicas en natuurlijk The Amazing Snakeheads hebben we de lat vast hoog gelegd.

Gap Dream komt net niet op gang

Gap Dream is het geesteskind van Gabe Fulvimar, die ooit nog bij The Black Keys speelde. Waar de band op plaat een beetje als Foxygen of Temples klinkt, krijgen wij live veel venijnigere synthpop te horen. Fulvimar neemt plaats achter zijn keyboards op het podium in de kleine zaal. 'Is hij alleen?,' vraagt een jongen voor het podium nog, terwijl hij met zijn buurman rustig doorpraat. Achter Fulvimar staan de instrumenten van de volgende band alvast opgesteld. Badend in het rode licht van enkele spots zet hij een zwaar, spooky drone-geluid in. Dan kickt de beat in en het psychedelische melodietje van 'Shine Your Light'. Hij is inderdaad alleen, dus de drums en gitaartjes van de studioversie maken plaats voor rauwe analoge synthesizergeluiden.

De voorste rij voor het podium bestaat enkel uit fotografen. Als deze halverwege de set hun plaatjes geschoten hebben en vertrekken, blijft het er leeg, misschien is Gap Dream nog wat te moeilijk zo vroeg op de avond. Na twintig minuten valt de enige stilte. Fulvimar bedankt het publiek voor het komen, zijn eerste woorden, en zet een wat vrolijker melodietje in. Vijf minuten later stopt het abrupt. 'Thank you!,' roept hij nog. Het podiumlicht gaat uit en hij begint snel zijn spullen in te pakken. Kort maar krachtig - het lijkt of hij maar twee nummers gespeeld heeft; alles bij elkaar te weinig voor het publiek om er echt in te komen. (Tim van der Steen)

Wild Child kan beter de reclame in

De zangeres van het op SXSW goed ontvangen folkbandje Wild Child uit Texas, giechelt wat onzeker tussen de nummers. Haar bandgenoten lachen gezellig met haar mee. Ze zegt een met een snik in de stem dat het zo bijzonder is hier te staan. En dat is het ook, want ze zit er geregeld flink naast als ze zingt. Het is allemaal iets te geforceerd charmant. Meezingmomentje, fiddle-viooltje, ukelele, bontjas over de toetsen heengehangen (want dat staat zo lekker huiselijk). De liedjes, maar eigenlijk ook de bandleden, zijn totaal inwisselbaar. Er is tijdens het concert nooit een reden om echt te luisteren.

Dat merkt het publiek ook, want er wordt er lekker bijgepraat in de grote zaal. Het is het type bandje dat iedereen probeert te pleasen, maar daardoor ook nergens indruk maakt. Perfect voor onder een feelgood film, of zo'n sfeervolle reclame met instagramfilter. Dan valt het op, en wil je er wellicht zelfs meer van horen. Misschien trap je er helemaal in en ga je zelfs naar een concert. Maar als je daarna het hele album gaat luisteren of in die concertzaal staat voel je je toch wat bestolen. Gelukkig staan er vanavond nog meer bands op het programma. (Ralph-Hermen Huiskamp)

Gengahr: geen drakendoders, toch een belofte

In de categorie ‘beroerde bandnamen’: Gengahr is niet een stel kerkontvlammende pentagramsnijdende metal-Noren, het is een lo-fi indiegezelschap uit North Dakota dat eerder een vruchtenyoghurtje eet dan een good oldfashioned vleermuizenkop naar binnen werkt. Nee, het is geen heel extraverte band, dit vierkoppige Gengahr.

Niet alleen single "Fill My Gums With Blood", ook de rest van de Gengahr-set is heel Unknown Mortal Orchestra. Door dezelfde lichte ruizige zang en door de originele gitaarliedjes, maar zonder de diepe UMO-grooves. Toch zitten er genoeg ideeën en wendingen in om het spannend te houden. Soms horen we een introverte Wild Beasts, soms kan de band naar het einde van het nummer naar nineties grunge neigen zoals Surfer Blood dat ook doet. Dan ontstaat net wat meer beweging op het podium. Nodig, want dit is geen gezelschap dat het publiek vol vuur in de ogen kijkt. Het haar hangt net iets te comfortabel voor de ogen.

Genghar kan het gespeelde materiaal gerust op het te verschijnen debuut zetten. Hopelijk zit er meer in het vat, want met 25 minuten is dit wel heel snel voorbij. Niet te kort om te verdekken dat de zanglijntjes teveel op elkaar gaan lijken, trouwens. Maar Gengahr zit zeker op de goede weg. (Norbert Pek)

Bad Breeding: Bad zonder Brains

Bij opkomst trekt de gitarist direct zijn shirt uit. De zanger ziet er uit als een Engels schooljongetje, met hooggesloten overhemd en tweedjas. Bad Breeding is een vierkoppige punkband uit Stevenage en klinkt als Bad Brains meets Pissed Jeans. Zo behouden de zanger zich kleedt, zo onbehouden klinkt hij. Als een bezetene brult hij zijn teksten in de microfoon. Regelmatig zakt hij op zijn knieën, met zijn hoofd voor de basdrum terwijl hij zijn longen uit zijn lijf schreeuwt. De gitarist gaat ondertussen gerust op zijn rug staan.

Na het vierde nummer is er duidelijk iets kapot bij de bassist, er worden kabels verwisseld en een technicus komt het podium op maar de band ragt door want dit is punk, en ze stoppen voor niets en niemand. Als de zanger overeind komt, tolt hij op zijn benen met de microfoonkabel nog om zijn nek en een verdwaasde blik in zijn ogen. Even een pauze, gesproken samples vullen de stiltes tussen de nummers op maar dan gaan de vier nihilisten weer genadeloos door. Tijdens het laatste nummer klimt de zanger van het podium af en zingt verder vanuit de pit die rond hem heen vormt. De zweetlucht die inmiddels van de moshpit afkomt is niet te ontkennen, dit is punk zoals het hoort. (Tim van der Steen)

DMA's maken het waar, als verlegen Oasis

DMA's uit Sydney waren al bij platenmaatschappij I Oh You getekend voordat hun eerste single Delete uit was. Die werd vervolgens door Blur-drummer Dave Rowtree als track of the week bestempeld in zijn radioprogramma, dus de verwachtingen waren direct hoog. Eigenlijk is DMA's een driekoppige band, maar in Paradiso staan zij met zes man breeduit op het podium. Door de zaal schalt nostalgische garagepop die meteen aan Oasis doet denken: hard en overstuurd. Later is zanger Tommy O'Dell beter te verstaan. Met een soort onschuldige oprechtheid zingt hij zijn teksten ontwapenend, bijna verlegen. Bij "Your Low", het derde nummer van de set, komt de zaal in beweging terwijl Matt Mason met zijn akoestische gitaar als een Duracell konijn heen en weer wipt. "Lay Down" volgt met een zomers gitaarlijntje, en dan doet de band een stapje terug. "Ballads So We Know" en "Delete" volgen, twee mooie liedjes die ook goed bij het publiek vallen. Dat gitarist Johnny probeert het publiek op te zwepen is misschien wat ongepast terwijl O'Dell en Mason het werk doen. De andere bandleden komen weer op DMA's sluiten af met "Play It Out". En dat doen ze. Het eerste hoogtepunt van de avond is een feit. (Tim van der Steen)
 

The Amazing Snakeheads gaat voor het beste, vuilste kroeggevecht

The Amazing Snakeheads, of zoals zanger/gitarist Dale Barclay later in de microfoon schreeuwt ‘The fucking Amazing Snakeheads from fucking Glasgow, Scotland,’ komen gedrieën het podium op waarna bassist Andrew Pattie zijn shirt in het publiek smijt en Barclay zelf zijn grote zwarte jas uittrekt. Beide heren staan voorop het podium in blote bast met een kop en lijf als een aangekondigd kroeggevecht. Met de uitdagende blikken gericht op het publiek worden de instrumenten gepakt. Het belooft gevaarlijk te worden en het wordt gevaarlijk. Het Schotse trio schuurt bluesy, met het donkere basspel als draagbalk. Barclay schreeuwt hese woorden uit het diepst van zijn middenrif met diep Glaswegian accent. Het zit allemaal dicht tegen The Birthday Party aan, zonder de beschaving. Als The Amazing Snakeheads versnelt, punky wordt als The Cramps met een nummer als ‘Here It Comes Again’ wordt het oprecht vuil inclusief wilde pit. Een enkel leeg bierglas gaat richting podium. Tot Barclay er één in een wilde draai terugschopt en het kom-maar-gebaar maakt. Daarna gooit niemand meer een bierglas. Even later kan de sweet and tender hooligan weer iemand op de voorste rij een hug geven. En ja, het songmateriaal kan absoluut beter, maar toch: deze band klinkt als je favoriete aftandse kelderbar. (Norbert Pek)

Carnivale Lola Colt pakt bijna de tent in

Het is alsof de frontvrouw van Lola Colt zo uit HBO-serie Carnivale gestapt is. Na dagen rondtrekken met een kermiscaravaan in het Amerika van de jaren twintig, het stof net afgewassen, haar meest chique outfit aangetrokken voor het optreden. En dan volle bak bezwerende woestijnrock uit de tenen persen. Die frontvrouw is meteen ook de grote troef van de band. Telkens als ze niet zingt staart ze roerloos en zonder te knipperen de zaal in. Dreigend, schijnbaar recht in de ogen van een willekeurige bezoeker. Alsof Nick Cave een bloemetjesjurk heeft aangetrokken en zich een boblijn heeft laten aanmeten.

Maar zo dreigend als die zangeres gromt, brult en staart, zo vlak is uiteindelijk de muziek. De spanning ontbreekt geregeld maar het zijn vooral de liedjes waar het mis gaat. Het dreigende opbouw slaat zo nu en dan door naar een flinke bak herrie, maar het is constant hopen dat er een melodie ontstaat die het verschil maakt, die écht impact heeft. Die melodie zou kunnen komen van de toetsen, maar de Morticia Addams look-a-like houdt het constant bij de zelfde psychedelische riedels uit haar orgel. Zelfs zo constant, dat het uiteindelijk meer ruis wordt dan dat het echt wat toevoegt. Zonde, want het scheelt uiteindelijk maar een haartje dat ze Paradiso inpakken. Misschien een volgende keer. (Ralph-Hermen Huiskamp)
 

Southern klinkt familiair

De kern van het Noord-Ierse rock kwartet Southern bestaat onder meer uit een broer en een zus en dan is de vergelijking met The White Stripes snel gemaakt. Daar gingen in eerste instantie immers ook - naar later bleek onterechte, geruchten dat die twee zo verbonden waren. Ook muzikaal is dat duo nooit echt ver weg. De bijna overslaande uithalen van de zanger doen denken aan Jack White, hoe zij dan weer bijvalt, en een plotseling uitstapje van garage naar country. Maar bij Southers wordt alles overgoten met een modern Britpop-sausje a la Arctic Monkeys.

De liedjes zijn bijna allemaal sterk. En hoewel misschien niet echt origineel, er zit telkens wel weer een twist in die ze ver boven de middelmaat laat uitstijgen. Een goed koortje, een gouden hook, en altijd die bassist die het dansbaar weet te houden met funky lijntjes. Als je al zo vroeg in je carrière zulke goede liedjes hebt, kan het bijna alleen maar beter worden. Een eigen geluid zou mooi zijn, maar ach, op deze manier kun je een zaal ook wel plat spelen. (Ralph-Hermen Huiskamp)
 

The Bohicas: strak, maar nooit verrassend

Ontdekt door Alex Kapranos van Franz Ferdinand die ze toevallig zag spelen, nu net als Artctic Monkeys en Franz Ferdinand getekend op Domino: The Bohicas, oftewel Bend Over, Here It Comes Again. Echt buigen doen we niet vanavond. De vier heren hebben een retestrakke act, goed afgekeken bij hun labelgenoten. 'I'm just a bad boy,' zingen ze, en dat willen ze vast ook zijn. Leren jasjes, verchroomde slagplaten op de gitaren en een flinke dosis attitude, een moddervette drumsound en scheurende gitaren. Maar voor echte bad boys is het allemaal wat te braaf, het is bijna té gelikt.

Het hele arsenaal komt langs, stoere rockposes, koortjes, een Q & A met het publiek tussen de nummers door. Tijdens de nieuwere nummers klinkt leadzanger Dominic McGuinness geregeld vals. Het wachten is op 'XXX' en 'Swarm', de logische afsluiters van de set en de meest bekende nummers. Vooral bij 'Swarm' gaan de handjes in de lucht en stagedive't er zelfs iemand. Bij de laatste gitaarsolo gaat McGuinness nog even dramatisch op zijn knieën. Een strakke set, maar nergens verrassend. (Tim van der Steen)

Kate Boy oh boy

De frontdame en de twee heren van Kate Boy staan er op het hoofdpodium bij alsof ze elk moment een regenbui verwachten. Ze zijn gehuld in lange dunne jassen met zwarte vlekken en een pet waardoor hun gezichtsuitdrukkingen onzichtbaar worden. Dit is een gezelschap dat duister wil zijn en dit idee ver doorvoert: ook het licht is tot een minimum beperkt. Het gevolg: afstand.

Kate Boy is een Zweeds-Australisch electropoptrio. Het Australische element wordt gevormd door zangeres Kate Akhurst die in de zoektocht naar haar ideale muziek in Zweden belandde. Daar zat ze zeker op haar plek, want als Akhurst haar uitstekende strot opentrekt, hoor je The Knife. Kate Boy is al snel een Next Big Thing met singles die ook in Paradiso voor een hoogtepunt in de set zorgen: ‘Northern Lights’ en ‘Self Control’. De nieuwe, aanstaande single ‘Open Fire’ kan zich daarmee meten.

Die wel.

Een uur lang Kate Boy is niet te doen. De electro mist vaak warmte. Anders gezegd: het is veel te vaak een dof geheel. Erger is het constant repeterende percussionele tempo. Telkens weer nemen de bandleden de drumstokjes bij de hand om het wat kracht bij te zetten. Zo vaak, dat een gelukkige huisvader er diepcynisch van kan raken. Ondertussen doet Akhurst alsof ze een gewonnen wedstrijd speelt. Gelukkig voor haar zijn er wel wat dansers die het volhouden. De vraag waarom het verschijnen van het debuut zo lang duurt is beantwoord: gebrek aan variatie, gebrek aan geschikt songmateriaal. (Norbert Pek)

Saint Motel, de ideale schoonzonen van de avond.

Het contrast met de ongelikte Amazing Snakeheads die een paar uur eerder in de kleine zaal stonden, kan bijna niet groter zijn. Keurig geschoren jongens, kleren netjes in de plooi, en dankzij de aanstekelijke, dansbare pop opvallend veel vrouwen van middelbare leeftijd in de voorste rijen. Saint Motel is nergens echt retro, maar de opbouw, structuren en gebaartjes komen zo uit de jaren tachtig. Inclusief saxofoonsolo’s, uithalen met het hoofd in de nek, gitaren die de lucht in gestoken worden, alles. Het blijkt precies wat London Calling op de late avond nodig heeft. Iedereen lijkt de liedjes te kunnen, of in ieder geval tw willen, meezingen. Met als hoogtepunt natuurlijk ‘My Type’, het nummer dat al een aardige radiohit is.

Spannend is Saint Motel nergens, opwindend ook niet. Het is lang niet zo geraffineerd als bijvoorbeeld Vampire Weekend. Maar alles is zo strak en zo aanstekelijk dat het werkt als een malle. Het type band dat je het liefst op je bruiloft hebt. Nooit saai, en gegarandeerd dat je dronken tantes met je vrijgezelle vrienden gaan dansen. Met alle mogelijke gevolgen vandien. (Ralph-Hermen Huiskamp)